ECLI:NL:RVS:2012:BX8958

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200800/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een bouwverbod en de ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep van de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, dat op 17 december 2009 een dwangsom heeft opgelegd aan de belanghebbende voor het verwijderen van een zonder bouwvergunning geplaatste opslagruimte en verkeersruimte op een perceel in Sittard-Geleen. De appellant had eerder, op 7 augustus 2009, verzocht om handhavend op te treden tegen deze opslagruimte. Het college verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond bij besluit van 15 juli 2010. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen belang had bij het beroep, omdat hij door het instellen van het beroep niet in een gunstiger positie kon geraken.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot handhavend optreden van 1 mei 2011 niet had betrokken in haar beoordeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 augustus 2012 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling heeft overwogen dat het beroep van de appellant gericht was tegen het besluit van 15 juli 2010 en dat de brief van 1 mei 2011 geen betrekking had op dit besluit. Daarom was er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de appellant geen belang had bij zijn beroep.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.

Uitspraak

201200800/1/A1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2011 in zaak nr. 10/1326 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft het college [belanghebbende] op straffe van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te [plaats] geplaatste opslagruimte en verkeersruimte binnen 12 weken te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2012, waar [appellant], bijgestaan door F.A.H. Brekelmans, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.I.H.M. Erkens-Pereboom, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft overwogen dat het college bij het besluit van 17 december 2009 het verzoek van [appellant] van 7 augustus 2009 om handhavend tegen de opslagruimte en verkeersruimte op het perceel op te treden heeft gehonoreerd en het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar bij het besluit van 15 juli 2010 ongegrond is verklaard. Voorts heeft zij overwogen dat [appellant] door het instellen van het beroep niet in een gunstiger positie kan geraken, zodat in dat opzicht geen belang bij het beroep bestaat en evenmin is gesteld of is gebleken is van andere redenen, op grond waarvan belang daarbij zou moeten worden aangenomen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus het verzoek tot handhavend optreden van 1 mei 2011 ten onrechte niet bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken.
2.1. Dat betoog faalt. Het beroep was gericht tegen het besluit van 15 juli 2010. De brief van [appellant] van 1 mei 2011 heeft geen betrekking op dit besluit. Hierin is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang heeft bij het door hem bij haar ingestelde beroep.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012
580.