201110769/1/R1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Heiloo,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Heiloo,
de raad van de gemeente Heiloo,
verweerder.
Bij besluit van 11 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidoost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. I.F.M. Kwint, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door C. Ouwerkerk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Ten aanzien van het beroep van [appellante sub 2] zijn buiten bezwaren van partijen nadere stukken in het geding gebracht.
1. Het plan voorziet in de actualisering van een aantal bestemmingsplannen voor het zuidelijke deel van de bebouwde kom van Heiloo dat ten oosten ligt van de Kennemerstraatweg en heeft een conserverend karakter.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] richt zijn beroep tegen de in het plan opgenomen bouwregels voor de bestemming "Wonen" wat betreft zijn perceel aan de [locatie 1]. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in een bouwmogelijkheid waarbij op de keuken en het achterste deel van de garage van de woning van [appellant sub 1] een dwarskap kan worden geplaatst die aansluit tot in de nok van het dak van de woning. [appellant sub 1] stelt dat dit onevenredige beperkingen met zich brengt voor de gebruiksmogelijkheden van zijn "Heiloër punthuis". [appellant sub 1] voert tevens aan dat de raad ten onrechte heeft vastgehouden aan de algemene beleidslijn dat hoofdgebouwen minimaal 3 m van de zijdelingse perceelsgrenzen moeten worden geplaatst en dat afwijking van deze algemene beleidslijn wel mogelijk is. [appellant sub 1] voert tevens aan dat elders in Heiloo wel is voorzien in een dwarskap op een aan- of uitbouw die aansluit tot in de nok van het dak van een "Heiloër punthuis".
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat vanwege de plaatsing van een kap op een aan- of uitbouw zoals [appellant sub 1] voor ogen staat, deze aan- of uitbouw deel uit gaat maken van het hoofdgebouw, zodat moet worden voldaan aan het algemene beleid, waarbij voor de afstand van hoofdgebouwen tot zijdelingse perceelsgrenzen een minimale afstand van 3 m wordt gehanteerd. De raad heeft te kennen gegeven dat de door [appellant sub 1] gewenste bouwmogelijkheid stedenbouwkundig niet past in de omgeving. De raad voert tevens aan dat de bruikbaarheid van de woning niet in het geding is. Voorts voert de raad aan dat ook elders in de gemeente Heiloo de minimale afstandseis van 3 m geldt.
2.2. Aan het perceel [locatie 1] is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend met een bouwvlak met de aanduidingen "maximale goothoogte 3 m" en "maximale bouwhoogte 10 m".
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels zijn, voor zover hier van belang, de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 13.2, onder a, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen en woonwagenstandplaatsen zoals bedoeld in lid 13.1, de volgende regels:
4. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen de bestaande afstand indien deze minder is;
5. in aanvulling op het gestelde onder punt 4 geldt dat bij uitbreiding van hoofdgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens; deze afstand geldt niet voor de woningscheidende muur van aaneengebouwde woningen;
6. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de in een bouwvlak aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn, zoals aangegeven door middel van de aanduiding "afwijkende hoogte";
Ingevolge lid 13.2, onder b, gelden voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen de volgende regels:
6. aan- en uitbouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
7. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,25 m, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen de bestaande bouwhoogte, indien deze hoger is;
Ingevolge lid 13.4 kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
- de beleving van groen en water;
- de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
- parkeerruimte op eigen erf;
met een omgevingsvergunning afwijken van:
f. het bepaalde in lid 13.2, onder b, sub 6 en 7, en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een kap mogen worden afgedekt, uitsluitend voor zover deze aan- en uitbouwen op zijerven tussen de voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.
Ingevolge artikel 1, lid 1.3, is een aanbouw een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Ingevolge lid 1.28 is een hoofdgebouw een gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge lid 1.42 is een uitbouw een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.3. Het standpunt van [appellant sub 1] ter zitting dat de garage en de keuken onderdeel zijn van de woning op het perceel [locatie 1] en derhalve als onderdeel van het hoofdgebouw dienen te worden beschouwd acht de Afdeling onjuist. De garage alsmede de keuken kunnen door hun vorm worden onderscheiden van het hoofdgebouw en zijn in architectonisch opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw, zodat de raad deze terecht heeft aangemerkt als een aan- of uitbouw van het hoofdgebouw. Gelet hierop staat artikel 13, lid 13.2, onder b, sub 6 en 7, van de planregels aan de door [appellant sub 1] gewenste dwarskap in de weg.
De raad heeft in het plan het uitgangspunt gehanteerd waarbij hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd op een afstand van minimaal 3 m van de perceelsgrens. De raad heeft terecht gesteld dat door de plaatsing van de door [appellant sub 1] beoogde dwarskap op de aan- of uitbouw van zijn woning een uitbreiding van het hoofdgebouw ontstaat. Met de plaatsing van een dwarskap komt het hoofdgebouw op het perceel [locatie 1] op minder dan 3 m van de perceelsgrens te staan. Inwilliging van de wens van [appellant sub 1] is derhalve in strijd met het uitgangspunt van de raad. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van dit uitgangspunt had moeten afwijken. Daarbij heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 1] gewenste dwarskap stedenbouwkundig gezien niet in de omgeving past. Voorts heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan opgenomen bouwregels ten behoeve van de bestemming "Wonen", waaronder tevens valt de afwijkingsmogelijkheid van artikel 13, lid 13.4, aanhef en onder f, van de planregels, onevenredige beperkingen met zich brengen voor de gebruiksmogelijkheden van zijn "Heiloër punthuis".
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met een ander "Heiloër punthuis" in de gemeente Heiloo, zoals weergegeven op pagina 23 van de plantoelichting, waarbij volgens [appellant sub 1] wel is voorzien in een dwarskap, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat de aldaar gerealiseerde dwarskap niet aansluit tot in de nok van het dak van de woning. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met dat "Heiloër punthuis" niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.4. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
3. [appellante sub 2] betoogt dat de showroom in haar woning aan de [locatie 2] ten onrechte niet als zodanig is bestemd. [appellante sub 2] voert aan dat voor de showroom op 10 december 1999 een bouwvergunning is verleend.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij, gezien het conserverende karakter van het plan, aansluiting heeft gezocht bij het bestaand gebruik van de gronden. De raad stelt dat hij aan de woning op het perceel [locatie 2], gezien het bestaande gebruik als woning, naast de bestemming "Gemengd" niet tevens de aanduiding "detailhandel" heeft toegekend. De raad heeft voorts te kennen gegeven dat hij detailhandelsactiviteiten zoveel mogelijk wenst te clusteren op daarvoor aangewezen locaties en dat de [locatie 2] hiertoe niet behoort.
3.2. Op het perceel [locatie 2] staan een woning en een loods. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Gemengd" toegekend met ter plaatse van de loods de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3", "detailhandel" en "wonen". Ter plaatse van de woning en ter plaatse van de loods is een bouwvlak opgenomen. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:
en ter plaatse van de aanduiding:
e. "bedrijf tot en met categorie 3": voor bedrijven die genoemd zijn in categorie 1 tot en met 3 van de bij deze planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten;
f. "detailhandel" tevens voor detailhandel;
g. "wonen" is een extra woning toegestaan;
3.3. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad, gezien het conserverende karakter van het plan, het uitgangspunt gehanteerd de gronden overeenkomstig het bestaande gebruik ervan te bestemmen. De Afdeling overweegt dat [appellante sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de woning op het perceel gelegen aan de [locatie 2] op bedrijfsmatige wijze meubelen worden tentoongesteld met het oog op verkoop aan hoofdzakelijk particulieren, noch dat het gebruik voor wonen ondergeschikt is aan het tentoonstellen van de meubelen. Overeenkomstig bedoeld uitgangspunt is derhalve aan het perceel [locatie 2] ter plaatse van de woning naast de bestemming "Gemengd" niet tevens de aanduiding "detailhandel" toegekend. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om af te wijken van dit uitgangspunt.
De Afdeling stelt vast dat, in tegenstelling tot hetgeen [appellante sub 2] betoogt, een showroom ter plaatse van de woning niet is toegestaan op grond van de bouwvergunning die op 10 december 1999 wat betreft het perceel [locatie 2] is verleend.
Voor zover het betoog van [appellante sub 2] moet worden beschouwd als ware het een verzoek de nieuwvestiging van detailhandel ter plaatse van de woning mogelijk te maken, heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat hij nieuwe detailhandelsactiviteiten wenst te clusteren op daarvoor aangewezen locaties en dat het perceel [locatie 2] hiertoe niet behoort. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Overigens heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat in de woning meubelen tentoon worden gesteld, mits dat gebruik maar ondergeschikt is aan het gebruik voor woondoeleinden.
4. [appellante sub 2] betoogt dat de maximaal toegestane bouwhoogte van 9 m voor de woning gelegen op het perceel aan de [locatie 2] een onevenredige beperking met zich brengt. De plaatsing van een kap op haar woning, teneinde een volwaardige leefruimte op de tweede verdieping te realiseren, is volgens [appellante sub 2] niet meer mogelijk. [appellante sub 2] stelt dat voorheen ter plaatse een maximale bouwhoogte gold van 15 m.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de opgenomen hoogtebepaling een gebruikelijke bepaling is voor eengezinswoningen in de gemeente Heiloo. De raad stelt voorts dat de woning op het perceel [locatie 2] verder naar voren staat dan andere woningen aan de Kennemerstraatweg. Een grotere bouwhoogte leidt tot een nog meer afwijkend straatbeeld, aldus de raad.
4.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder a, sub 5, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, geldt voor het bouwvlak ter plaatse van de woning op het perceel [locatie 2] een maximale bouwhoogte van 9 m.
Ingevolge lid 4.4 kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden, de beleving van groen en water;
- de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
- parkeerruimte op eigen erf;
met een omgevingsvergunning afwijken van:
c. het bepaalde in lid 4.2, onder a, sub 5 en 6, voor een goothoogte van ten hoogste 6 m en een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
4.3. Voor de gronden aan de [locatie 2] gold ter plaatse van de woning op het perceel voorheen geen bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2, lid 2.5.24, van de bouwverordening was ter plaatse een bouwwerk met een maximale bouwhoogte van 15 m toegestaan.
4.4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend planologisch regime geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere regels voor gronden vaststellen.
De raad heeft voor de maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] aansluiting gezocht bij de maximaal toegestane bouwhoogte van eengezinswoningen die de raad ook in andere bestemmingsplannen van Heiloo hanteert. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd heeft de raad in het onderhavige geval in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien af te wijken van de in het algemeen gehanteerde maximale bouwhoogte van 9 m. Hierbij betrekt de Afdeling dat de woning een bouwhoogte heeft van ongeveer 7,65 m en dat het plan in deze bouwhoogte voorziet. Het plan voorziet daarnaast in een bouwhoogte van de woning tot maximaal 9 m. Van deze bouwhoogte kan ingevolge artikel 4, lid 4.4, aanhef en onder c, van de planregels met een omgevingsvergunning worden afgeweken tot een maximale bouwhoogte van 10 m. Verder heeft [appellante sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat met de bouwhoogte zoals thans opgenomen in het plan niet wordt voorzien in voldoende ruimte ten behoeve van het gebruik van haar woning. Voorts heeft [appellante sub 2] geen blijk gegeven van concrete plannen voor de uitvoering waarvan de maximaal toegestane bouwhoogte te beperkend is.
5. [appellante sub 2] stelt dat het toekennen van de bestemming "Wonen" in plaats van de voorheen geldende bedrijfsbestemming aan de naburige percelen gelegen aan De Spindel 6, 8, 10, 12 en 14 onevenredige beperkingen voor haar bedrijfsvoering met zich brengt. [appellante sub 2] betoogt dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het omzetten van een bedrijfswoning in een burgerwoning haar bedrijfsvoering op het perceel [locatie 2] niet beperkt.
5.1. De raad stelt dat in 2007 voor de percelen aan De Spindel een bouwvergunning en een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) zijn verleend ten behoeve van een aantal woningen, waaronder vijf "woon-werk woningen". De raad stelt dat hierbij is betrokken dat op het perceel [locatie 2], naast de verkoop van antieke meubelen, tevens restauratiewerkzaamheden plaatsvinden. De raad stelt zich op het standpunt dat hij in het bestemmingsplan aan de percelen aan De Spindel overeenkomstig het bestaand gebruik de bestemming "Wonen" heeft toegekend. De raad betoogt dat de bestemming "Wonen" wat betreft de percelen gelegen aan De Spindel geen grotere beperking voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 2] met zich brengt dan onder het voorheen geldende planologische regime het geval was.
5.2. Aan de percelen De Spindel 6, 8, 10, 12 en 14 is de bestemming "Wonen" toegekend. Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
5.3. De loods van [appellante sub 2] op het perceel aan de [locatie 2] wordt gebruikt als verkoopruimte voor meubelen en restauratiewerkzaamheden en heeft een oppervlakte van ongeveer 600 m². Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder e, van de planregels gelezen in samenhang met de verbeelding, zijn ter plaatse van de loods bedrijven die genoemd zijn in categorie 1 tot en met 3 van de bij de planregels behorende staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante sub 2] een bedrijf van categorie 3 exploiteert.
5.4. In het voorgaande bestemmingsplan was zowel aan de loods ter plaatse van het perceel [locatie 2] als aan de percelen De Spindel 6, 8, 10, 12 en 14 de bestemming "Bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven" toegekend. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder 1, van de planvoorschriften waren, voor zover hier van belang, de als "Bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden, die genoemd zijn in de categorieën 1 tot en met 3 van de planvoorschriften deel uitmakende staat van bedrijfsactiviteiten met uitzondering van detailhandelsbedrijven en A-inrichtingen, met de daartoe benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende dienstwoningen, bijgebouwen en andere bouwwerken, parkeerterreinen en open terreinen.
5.5. Op 26 juli 2006 heeft Thunissen Ontwikkeling Noord BV een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor de bouw van tien twee-onder-één-kapwoningen, vijf vrijstaande woningen en vijf woon-werk woningen voor de gronden aan De Spindel, waaronder De Spindel 6, 8, 10, 12 en 14. Op 28 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders voor het bouwplan een bouwvergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet, alsmede een vrijstelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend (hierna: het besluit van 28 augustus 2007). Uit het besluit van 28 augustus 2007 volgt dat het bouwplan is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing van "SAB Amsterdam BV" van 25 juli 2006. Uit die ruimtelijke onderbouwing volgt dat het bouwplan voorziet in de realisatie van twintig koopwoningen. Vijf van deze woningen zijn geschikt als woon-werk woningen. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt voorts dat het werkgedeelte van de woon-werk woning is bedoeld voor een kleinschalige kantoor- of dienstverlenende functie, waarbij het werkgedeelte ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie van de woon-werk woning. Gezien het voorgaande zijn aldus twintig woningen aan De Spindel, waaronder vijf met een ondergeschikt werkgedeelte, vergund met het besluit van 28 augustus 2007. Dit besluit is in rechte onaantastbaar. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de bestemming "Wonen" wat betreft de percelen De Spindel 6, 8, 10, 12 en 14 in het voorliggende plan geen extra belemmeringen met zich brengt voor de bedrijfsvoering van [appellante sub 2] ten opzichte van hetgeen reeds op 28 augustus 2007 is vergund.
5.6. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012