201201190/1/A2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2011 in zaak nr. 11/4783 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluiten van 29 december 2008 en 9 juni 2009 heeft de Belastingdienst de over 2008, onderscheidenlijk 2007, aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil gesteld en de aan haar uitgekeerde bedragen van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 27 september 2011 heeft de Belastingdienst de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. K.H. Zonneveld, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april, volgend op het berekeningsjaar, worden ingediend bij de Belastingdienst.
Ingevolge het vierde lid wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst door middel van bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, bestemd voor girale betaling, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.
Ingevolge artikel 26 is een belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. [appellante] heeft op 20 juni 2007 een aanvraag om tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang met ingang van 21 mei 2007 ingediend. Op 11 december 2007 heeft zij door middel van een digitaal wijzigingsformulier aan de Belastingdienst bericht dat de betaling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2007 met ingang van 21 mei 2007 moet worden stopgezet. Op 27 november 2008 heeft zij de Belastingdienst door middel van een digitaal wijzigingsformulier bericht dat de betaling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 met ingang van 1 januari 2008 moet worden stopgezet. Bij de voormelde besluiten van 29 december 2008 en 9 juni 2009 heeft de Belastingdienst de voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2007 gewijzigd en € 6.347,00, onderscheidenlijk € 3.883,00, van haar teruggevorderd. Niet in geschil is dat [appellante] over de jaren 2007 en 2008 geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag, omdat zij in die jaren geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang.
3. [appellante] klaagt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat zij ervan mocht uitgaan dat de door haar doorgegeven stopzetting van de kinderopvangtoeslag op 11 december 2007 tot gevolg zou hebben dat ook in 2008 geen voorschotten kinderopvangtoeslag zouden worden toegekend. Hiertoe voert zij aan dat, nu de ingangsdatum van de stopzetting kinderopvangtoeslag voor alle kinderen 21 mei 2007 - de aanvangsdatum van de kinderopvangtoeslag in 2007 - was, de Belastingdienst er mee bekend was dat vanaf de aanvraag en dus in elk geval in 2008 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestond. Voorts heeft de rechtbank miskend dat zij niet kon weten dat de Belastingdienst in 2008 is doorgegaan met het uitbetalen van voorschotten. Zij heeft geen voorschotbeschikking 2008 ontvangen en de Belastingdienst heeft niet bewezen dat die is verstuurd en door haar ontvangen. Bovendien vond de uitbetaling van de desbetreffende bedragen niet aan haar plaats, maar op de bankrekening van gastouderbureau [bureau]. Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat de Belastingdienst zich onvoldoende heeft ingespannen om te achterhalen of brieven als een melding moeten worden aangemerkt, aldus [appellante].
3.1. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst ten onrechte niet op basis van het wijzigingsformulier van 11 december 2007 ook de voorschotten voor de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 heeft stopgezet faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat via de website van de Belastingdienst per jaar wijzigingen kunnen worden doorgegeven en dat op de digitale wijzigingsformulieren staat, op welke jaren de wijziging betrekking heeft. Zij heeft terecht geoordeeld dat [appellante] heeft moeten begrijpen dat zij ook de toeslag voor 2008 had moeten stopzetten, als zij dat wilde. Dit geldt temeer, nu ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Awir een aanvraag geacht wordt mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren en op het moment van indiening van de wijziging reeds een voorschot kinderopvangtoeslag 2008 was verleend.
3.2. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet kon weten dat de Belastingdienst in 2008 is doorgegaan met het uitbetalen van voorschotten, omdat zij de voorschotbeschikking 2008 niet heeft ontvangen en geen zicht had op de uitbetalingen van de voorschotten, faalt evenzeer. De rechtbank heeft met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden om aan te nemen dat de Belastingdienst de voorschotbeschikking niet heeft verzonden en [appellante] de voorschotbeschikking over 2008 niet heeft ontvangen, nu het bestaan van deze beschikking met dagtekening 4 december 2007 kan worden afgeleid uit de uitdraai uit DACAS - het systeem dat door de Ontvanger van de Belastingdienst wordt gehanteerd voor het voeren van de financiële administratie - en niet is gesteld dat het door de Belastingdienst gebruikte adres van [appellante] niet correct is. Verder heeft de Belastingdienst onweersproken gesteld dat zich in de desbetreffende periode geen problemen bij het verzenden van de besluiten hebben voorgedaan. [appellante] heeft voorts geen feiten gesteld, op grond waarvan de ontvangst moet worden betwijfeld. Dat zij, als gesteld, zou hebben gereageerd als zij het besluit wel zou hebben ontvangen, kan niet als zodanig worden aangemerkt. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat de Belastingdienst het gevolg van het gestelde feit dat [appellante] geen zicht had op de betalingen, voor haar rekening mocht laten. Hierbij is van belang dat [appellante] de aanvraag van 20 juni 2007 heeft ondertekend en ingediend. Hieruit volgt dat zij de begunstigde van het voorschot kinderopvangtoeslag is. Dat de Belastingdienst het voorschot door overschrijving op het bankrekeningnummer van het gastouderbureau heeft uitbetaald, is het gevolg van het feit dat [appellante] op het aanvraagnummer het rekeningnummer van het gastouderbureau heeft vermeld.
3.3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat uit, overigens door haar niet nader aangeduide, fiscale jurisprudentie volgt dat de Belastingdienst zich actief dient op te stellen om meer informatie te verkrijgen en om vast te stellen of brieven als een melding moeten worden aangemerkt kan reeds niet slagen, nu dit betoog onvoldoende is toegelicht.
4. [appellante] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld door, ondanks de inval in oktober 2008 door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst / Economische controledienst en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD/ECD en SIOD) bij [bureau] en de daaraan voorafgaande aanwijzingen dat met kinderopvangtoeslag is gefraudeerd, het uitbetalen van voorschotten kinderopvangtoeslag aan [bureau] niet stop te zetten. Dat onderzoek werd verricht naar het handelen van het gastouderbureau, betekent niet dat de Belastingdienst wist of moest weten dat [appellante] vanaf dat moment geen aanspraak op kinderopvangtoeslag had.
5. [appellante] voert ten slotte aan dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst in 2008 beslag heeft gelegd op de bankrekening van gastouderbureau [bureau] en zij er vanuit mag gaan dat, gelet op het uitblijven van een reactie van de Belastingdienst op haar herhaalde verzoek om informatie over deze beslaglegging en de verrekening van in beslaggenomen bedragen, de Belastingdienst op deze wijze de bedragen die deze van haar vordert, al heeft verkregen.
5.1. Dat betoog treft doel. Weliswaar heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat in artikel 26 van de Awir is bepaald dat, indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming tot een terug te vorderen bedrag leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd, maar dit zou anders kunnen zijn, indien de Belastingdienst de teruggevorderde voorschotten reeds onder zich heeft. De Belastingdienst is hierop in het besluit op bezwaar ten onrechte niet ingegaan. Het ontbeert in zoverre een deugdelijke motivering.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 27 september 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2011 in zaak nr. 11/4783;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 september 2011, kenmerk BOB DAH 2 BT09 1;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 268,00 (zegge: tweehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012