201202156/1/A2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2012 in zaak nr. 11/2915 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) de aan [wederpartij] toegekende zorgtoeslag definitief op nihil gesteld en het uitbetaalde voorschot ten bedrage van € 533,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder kind verstaan: de persoon, bedoeld in artikel 4, en onder partner: de persoon, bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3˚, is de partner van de belanghebbende degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) staat ingeschreven en uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is een kind de bloedverwant of aanverwant in neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate door de belanghebbende of zijn partner wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de GBA staat ingeschreven.
2. Aan het besluit van 7 juli 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat, nu [wederpartij] in 2008 op hetzelfde adres stond ingeschreven als [persoon] en zij samen een kind hebben, [persoon] als toeslagpartner moet worden beschouwd. Bij de berekening van de aanspraak op zorgtoeslag van [wederpartij] over het jaar 2008 is daarom het inkomen van [persoon] mede in aanmerking genomen.
3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [persoon] ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3˚, van de Awir als toeslagpartner moest worden aangemerkt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr.
201107706/1/A2), bevat artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3˚, van de Awir een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Degene die in de GBA op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven en uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren, wordt voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen geacht partner van de belanghebbende te zijn. De term kind dient in dit verband grammaticaal te worden uitgelegd. Daarbij is niet van belang, door wie het wordt onderhouden en waar het woont. Artikel 4, eerste lid, van de Awir is niet van toepassing, nu deze bepaling een ander doel heeft. Nu uit de relatie van [wederpartij] en [persoon] een kind is geboren, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst [persoon] ten onrechte als toeslagpartner van [wederpartij] heeft aangemerkt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 juli 2011 van de Belastingdienst ingestelde beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2012 in zaak nr. 11/2915;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012