201207191/2/R4.
Datum uitspraak: 1 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker A], wonend te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: [verzoeker]), beweerdelijk mede namens [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoekster D],
de raad van de gemeente Ameland,
verweerder.
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan
"Nes-Strandweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker], beweerdelijk mede namens [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoekster D], beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker], beweerdelijk mede namens [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoekster D], de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 september 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door R. Korvemaker, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. X. Visscher, advocaat te Alkmaar.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet onder meer in de realisering van recreatiewoningen aan De Klonjes/Strandweg te Nes, gemeente Ameland.
3. Ingevolge artikel 8:81, vierde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, zijn de artikelen 6:5 en 6:6 van overeenkomstige toepassing op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, kunnen partijen zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Indien een beroep is ingesteld bij de Afdeling kan zij ingevolge artikel 8:24, tweede lid, van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat, een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, kan het beroep ingevolge artikel 6:6 niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.1. [verzoeker] heeft in het verzoekschrift te kennen gegeven dat het verzoek mede namens [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoekster D] wordt ingediend. Daarbij heeft [verzoeker] geen machtiging of andere stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt. Bij brief van 24 juli 2012 is [verzoeker] verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen en gewezen op het verzuim. [verzoeker] is daarbij tot en met 7 augustus 2012 in de gelegenheid gesteld dit te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard. De gestelde vertegenwoordiging is niet binnen voornoemde termijn aangetoond. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.
3.2. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover beweerdelijk mede ingediend namens [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoekster D], niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. [verzoeker] betoogt dat bij de terinzagelegging van het ontwerpplan ten onrechte een deel van de gegevens niet langs elektronische weg beschikbaar was gesteld. Naar aanleiding hiervan is hem ten onrechte slechts een termijn van twee weken gegeven om zijn zienswijze aan te vullen, aldus [verzoeker]. Voorts betoogt hij dat de bij de terinzagelegging van het ontwerpplan langs elektronische weg ontbrekende artikelen 1, 2 en 5 tot en met 10 van de planregels niet aan een ieder, maar uitsluitend aan hem, kenbaar zijn gemaakt.
4.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover hier van belang, wordt het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld.
4.2. Het ontwerpplan heeft met ingang van 15 februari 2012 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Omdat bij de terinzagelegging van het ontwerpplan uitsluitend de plantoelichting, de verbeelding en de artikelen 3 en 4 van de planregels langs elektronische weg beschikbaar waren gesteld, is in zoverre naar het oordeel van de voorzitter gehandeld in strijd met artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro.
De voorzitter acht het op voorhand niet aannemelijk dat [verzoeker] door dit gebrek is benadeeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] reeds ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan heeft onderkend dat niet alle artikelen van de planregels langs elektronische weg beschikbaar waren gesteld. [verzoeker] heeft de raad bij brief van 19 maart 2012 op de hoogte gesteld van dit gebrek. De raad heeft vervolgens bij brief van 30 maart 2012 [verzoeker] in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ontbrekende artikelen van de planregels en desgewenst zijn zienswijze aan te vullen gedurende een tot en met 15 april 2012 lopende termijn. Overigens hebben de papieren versie van het ontwerpplan en alle hierbij behorende stukken gedurende de gehele termijn op het gemeentehuis ter inzage gelegen, zodat [verzoeker] hoe dan ook de mogelijkheid had om deze papieren versie in te zien en deze te betrekken bij zijn zienswijze.
Voorts is op voorhand niet aannemelijk dat andere belanghebbenden vanwege de gebrekkige elektronische beschikbaarstelling van voornoemde artikelen van de planregels hebben afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze. Daarbij gaat de voorzitter ervan uit dat andere belanghebbenden het gebrek eveneens hadden kunnen onderkennen en de raad daarvan op de hoogte hadden kunnen stellen. Zij waren in zoverre in dezelfde positie als [verzoeker]. Overigens hadden andere belanghebbenden eveneens de mogelijkheid de papieren versie van het ontwerpplan en alle hierbij behorende stukken op het gemeentehuis in te zien.
4.3. Gelet hierop ziet de voorzitter, mede gelet op artikel 6:22 van de Awb, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover ontvankelijk, af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek, voor zover het beweerdelijk mede namens [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoekster D] is ingediend, niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek, voor zover ontvankelijk, af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2012