ECLI:NL:RVS:2012:BX9691

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113343/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing en reguliere bouwvergunning voor urilift in Groningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Groningen tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. Het college had op 18 maart 2010 een ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een urilift tegenover een specifieke locatie in Groningen. Dit besluit werd door de rechtbank op 8 november 2011 vernietigd, omdat het bezwaar van de wederpartijen gegrond werd verklaard. Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 oktober 2012 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat de urilift daadwerkelijk zou bijdragen aan het verminderen van overlast door wildplassen. Het college betoogde echter dat de rechtbank niet terughoudend had getoetst en dat het in redelijkheid ontheffing had kunnen verlenen. De Afdeling oordeelde dat het college beleidsvrijheid had en dat de rechtbank een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de beoordeling van de ontheffing. De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen stellen dat de urilift niet onaanvaardbare hinder voor omwonenden zou veroorzaken en dat de locatie van de urilift effectief zou zijn in het tegengaan van wildplassen.

De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartijen tegen het besluit van 28 maart 2011 ongegrond. Tevens werd het besluit van 2 juli 2012 van het college vernietigd, omdat de grondslag daarvoor was komen te ontvallen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201113343/1/A1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Groningen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 november 2011 in zaak nr. 11/397 in het geding tussen:
[wederpartijen]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft het college aan de gemeente Groningen ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een urilift tegenover [locatie] te Groningen.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 maart 2010 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 8 november 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 maart 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft het college het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 18 maart 2010 in stand gelaten.
Bij brief van 7 augustus 2012 hebben [wederpartijen] een schriftelijke reactie gegeven.
[wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en [wederpartijen] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een zuilvormig, openbaar, meestentijds in de grond verzonken urinoir met liftmechanisme, met een diameter van ongeveer 1,5 meter, een zogeheten urilift.
2. Het bouwplan is gelegen op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad 1995" de bestemming "Stadscentrum (SC)" hebben.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor wonen, onderwijs, detailhandel, horeca, sociaal-culturele voorzieningen, bedrijven, groothandel en dienstverlening.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, mag de bebouwing uitsluitend worden opgericht binnen de op de kaarten A t/m D aangegeven bouwgrenzen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
3. Het bouwplan is in strijd met artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften ontheffing verleend.
4. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert het aan dat de rechtbank zijn standpunt ten aanzien van de noodzaak van het plaatsen van de urilift ten onrechte niet terughoudend heeft getoetst. Volgens het college kan in het kader van de verlening van ontheffing niet van hem worden verlangd aan te tonen dat het plaatsen van de urilift er daadwerkelijk toe zal leiden dat de overlast als gevolg van wildplassen zal afnemen. Voorts voert het aan dat de rechtbank heeft miskend dat het bestaan van alternatieven geen grond vormt om de ontheffing te weigeren.
4.1. De beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van, in dit geval, het college, waarbij het beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om ontheffing te verlenen, heeft kunnen komen.
4.2. [wederpartijen] wonen in de directe omgeving van het bouwplan. Aannemelijk is dat hun leefomgeving als gevolg van het bouwplan verandert. Het college heeft zich evenwel, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet zodanige inbreuk maakt op hun belangen dat de gevraagde ontheffing hierom geweigerd moest worden. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de urilift gedurende de dag in de grond is verzonken, gewicht moet worden toegekend aan de omstandigheid dat deze in een druk uitgaansgebied is gelegen, terwijl niet is gebleken dat deze een zelfstandige bron van overlast is, het realiseren ervan er naar verwachting toe zal leiden dat de reeds bestaande overlast als gevolg van wildplassen in dit gebied zal verminderen en, gelet op ervaringen met eerder geplaatste uriliften in de gemeente Groningen, geen onaanvaardbare hinder voor omwonenden zal optreden. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, concrete stukken ontbreken waaruit blijkt dat wildplassen door plaatsing van de urilift wordt tegengegaan, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft, door van het college te verlangen dat het op voorhand dient aan te tonen dat met de urilift daadwerkelijk overlast als gevolg van wildplassen effectief wordt tegengegaan, ten onrechte niet terughoudend getoetst. De rechtbank heeft een onjuiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling van de vraag, of het college binnen de grenzen van zijn beleidsvrijheid is gebleven.
Voorts dient het college, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (de uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr.
201107159/1/A1), te beslissen omtrent het verlenen van ontheffing aan het project, zoals daarvoor ontheffing is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college heeft uiteengezet dat het de door [wederpartijen] aangedragen locaties in nauw overleg met de politie op geschiktheid heeft onderzocht en het de thans voorliggende locatie als meest geschikt heeft beoordeeld. Het college heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de urilift op de voorgenomen locatie het meest effectief is om wildplassen tegen te gaan, omdat deze is gelegen in een drukke straat, waar het uitgaanspubliek het uitgaanscentrum in- en uitgaat, voorzien op zichtafstand van de horecagelegenheden maar, gelet op privacyoverwegingen, niet midden tussen het die gelegenheden in- en uitstromend publiek. Volgens het college zou de locatie tegenover [locatie] tot onveilige situaties kunnen leiden, nu deze dichterbij de horecagelegenheden is gelegen. Ten aanzien van de locatie in de steeg tussen de Peperstraat en het Straatje Achter de Muur heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de voor het plaatsen van de urilift vereiste toestemming van de eigenaren van de aangrenzende panden niet is verkregen. Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat aan het college op voorhand duidelijk moest zijn dat de verwezenlijking van de voorgedragen alternatieven gelijkwaardige alternatieven vormen met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 28 maart 2011 alsnog ongegrond verklaren.
6. Bij besluit van 2 juli 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan het besluit van 2 juli 2012 de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling het daartegen van rechtswege gegenereerde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 november 2011 in zaak nr. 11/397;
III. verklaart het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 28 maart 2011 ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 2 juli 2012 gegrond;
V. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
357-593.