ECLI:NL:RVS:2012:BX9699

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200375/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • L. Brand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Asenray en de rechtsgeldigheid van de bestemmingen

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Buitengebied Asenray" dat op 20 oktober 2011 door de raad van de gemeente Roermond is vastgesteld. Appellant sub 1, wonend te Roermond, en appellante sub 2, gevestigd te Roermond, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 augustus 2012. De appellanten betogen dat het bouwvlak op hun percelen onjuist is weergegeven en dat er ten onrechte geen bedrijfswoning is opgenomen in het bestemmingsplan. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er voldoende ruimte is voor de herbouwing van de loods van appellant sub 1 en dat de bestemmingen in overeenstemming zijn met de geldende verordeningen. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat het beroep van appellant sub 1 ongegrond is. Voor appellante sub 2 oordeelt de Afdeling echter dat het besluit van de raad in strijd is met het rechtszekerheidbeginsel, omdat de raad geen rekening heeft gehouden met de reeds verleende omgevingsvergunning voor een tweede bedrijfsruimte. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf" aan de locatie van appellante sub 2 en draagt de raad op om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen. De proceskosten worden voor appellante sub 2 vergoed.

Uitspraak

201200375/1/R1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Roermond,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Roermond,
en
de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Asenray" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.H.T. Heesakkers en R.A.W.M. Gerardts, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het plan beoogt een actueel juridisch planologisch kader te bieden voor het buitengebied van Asenray.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] betoogt dat het bouwvlak ter plaatse van zijn perceel aan [locatie 1] onjuist op de verbeelding is weergegeven, omdat een deel van een bestaande loods buiten het bouwvlak valt. Dit deel van de loods is weliswaar ingestort, maar [appellant sub 1] wenst de loods te herbouwen.
2.1. De raad stelt dat het bouwvlak ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan "Rijksweg 73, noordelijk deel, wegvlak F" groter is. Volgens de raad is er binnen het bouwvlak derhalve voldoende ruimte de loods te herbouwen.
2.2. Aan het perceel van [appellant sub 1] is de bestemming "Agrarisch met waarden-Agrarische functie met landschapswaarden" met de nadere aanduiding "intensieve veehouderij" toegekend. Aan het perceel is voorts een bouwvlak toegekend. Vaststaat dat een gedeelte van de ingestorte loods buiten dit bouwvlak valt.
In het voorgaande bestemmingsplan "Rijksweg 73-Zuid, noordelijk deel, Wegvlak F" was aan het perceel eveneens een agrarische bestemming toegekend. Blijkens de plankaart bij dit plan is de vorm van het bouwvlak in het onderhavige plan veranderd ten opzichte van het voorgaande plan. Het deel van de ingestorte loods dat nu buiten het bouwvlak valt, viel onder het voorgaande plan binnen het bouwvlak. De raad heeft onweersproken gesteld dat voor de loods nooit een bouwvergunning is verleend en dat deze illegaal is opgericht. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat het bouwvlak aan de westzijde is aangepast en direct langs de bestaande bebouwing is gelegd in verband met de vrijwaringszone die ten behoeve van de A73 in het plan is opgenomen. Binnen deze zone is het gelet op de nabijheid van deze weg niet toegelaten nieuwe bebouwing op te richten. Voorts is het bouwvlak in zijn totaliteit groter dan het bouwvlak dat in het voorgaande plan was opgenomen. De raad heeft onweersproken gesteld dat binnen het bouwvlak nog voldoende ruimte beschikbaar is om op een andere locatie een loods te realiseren. Gelet op het voorstaande heeft de raad in redelijkheid tot het in het plan opgenomen bouwvlak kunnen komen.
3. [appellant sub 1] betoogt voorts dat ten onrechte aan bijna het gehele bouwvlak op zijn perceel de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie historische kern" is toegekend. Volgens hem is in de Monumenten- en archeologieverordening 2011 (hierna: verordening) van de gemeente Roermond slechts een deel van het bouwvlak als "historische kern" aangewezen en bestond er geen aanleiding in het plan van deze begrenzing af te wijken.
3.1. De raad stelt dat in het plan de begrenzing uit de verordening is overgenomen.
3.2. Aan een deel van het perceel van [appellant sub 1] is de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie historische kern" toegekend. Deze bestemming valt grotendeels over het bouwvlak.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder 1, sub a, van de planregels zijn de voor "Waarde-Archeologie historische kern" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Uit artikel 33 van de verordening volgt dat de Beleidskaart archeologie deel uit maakt van de verordening. Kaart 14 van de Beleidskaart archeologie heeft betrekking op het perceel van [appellant sub 1]. Anders dan [appellant sub 1] stelt, volgt uit deze kaart dat de begrenzing zoals opgenomen op de Beleidskaart archeologie in het plan is overgenomen. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.
4. Tot slot betoogt [appellant sub 1] dat de toegangsweg naar zijn perceel dient te worden aangemerkt als bouwvlak. Hiertoe voert hij aan dat de toegangsweg is verhard en dat ter plaatse nutsvoorzieningen aanwezig zijn. Daarnaast wijst hij erop dat het plan niet voorziet in een mogelijkheid aan het begin van de toegangsweg een poort te realiseren.
4.1. De raad heeft uiteengezet dat het niet gebruikelijk is voor wegen een bouwvlak op te nemen. Bovendien zijn de nutsvoorzieningen en de verharding waar [appellant sub 1] naar verwijst op grond van het plan toegelaten, aldus de raad.
4.2. Aan de toegangsweg is de bestemming "Agrarisch met waarden-Agrarische functie met landschapswaarden" toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden-Agrarische functie met landschapswaarden" aangewezen gronden mede bestemd voor verkeersvoorzieningen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder n, zijn deze gronden daarnaast mede bestemd voor openbare nutsvoorzieningen.
Ingevolge het tweede lid, onder 3, aanhef en sub e, zijn buiten het bouwvlak bouwwerken geen gebouw zijnde tot een hoogte van 1 m toegelaten.
Gelet op het vorenstaande zijn de toegangsweg en de nutsvoorzieningen binnen de bestemming "Agrarisch met waarden-Agrarische functie met landschapswaarden" als zodanig bestemd. Anders dan [appellant sub 1] kennelijk veronderstelt, mogen verhardingen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De nutsvoorzieningen en de wegverharding zijn op grond van het plan derhalve toegelaten. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het plan niet voorziet in de mogelijkheid aan het begin van de toegangsweg een poort te realiseren, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van een concreet voornemen tot het realiseren van een poort hoger dan 1 m en dat deze wens eerst in het beroepschrift naar voren is gebracht. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat [appellant sub 1] een aanvraag kan doen voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het plan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen geen bouwvlak toe te kennen aan de toegangsweg.
5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
6. [appellante sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bedrijfswoning ter plaatse van het perceel aan de [locatie 2]. De raad gaat er volgens [appellante sub 2] ten onrechte vanuit dat het bestemmingsplan "Rijksweg 73, noordelijk deel, wegvlak F" het voor het perceel voorheen geldende plan is, omdat volgens [appellante sub 2] aan dit plan in zoverre goedkeuring is onthouden. Voorts voert zij aan dat in het besluit tot vrijstelling van het voorgaande plan een bedrijfswoning is opgenomen.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellante sub 2] de bestaande bedrijfswoning heeft gesloopt ten behoeve van bedrijfsbebouwing. Volgens de raad is een bedrijfswoning ter plaatse niet langer wenselijk.
6.2. Aan het perceel aan de [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf" toegekend. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2 of die daarmee naar hun aard gelijk te stellen zijn. Het plan voorziet ter plaatse van het perceel niet in een bedrijfswoning.
In het bestemmingsplan "Rijksweg 73-Zuid, noordelijk deel, wegvlak F" was aan het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden II-ADII-" toegekend. Bij besluit van 22 april 2003 heeft het college van gedeputeerde staten beslist over de goedkeuring van het plan. Het college van gedeputeerde staten heeft goedkeuring onthouden aan artikel 29, eerste lid, van de voorschriften bij dit plan, maar heeft voorts goedkeuring verleend aan het plan, voor zover dat ziet op het perceel van [appellante sub 2] Anders dan [appellante sub 2] betoogt is de raad er terecht vanuit gegaan dat het bestemmingsplan "Rijksweg 73-Zuid noordelijk deel, wegvlak F" het voorheen geldende plan is.
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders een vrijstelling verleend op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van de bouw van een bedrijfsruimte voor een landbouwmechanisatiebedrijf. Dit besluit heeft anders dan [appellante sub 2] betoogt geen betrekking op een bedrijfswoning.
6.3. Vaststaat dat ten tijde van de vaststelling van het plan ter plaatse van het perceel aan de [locatie 2] geen bedrijfswoning aanwezig was. De woning die voorheen op het perceel aanwezig was, is opgericht als bedrijfswoning bij het voormalige agrarische bedrijf. Dit agrarische bedrijf is beëindigd en op het perceel is thans een landbouwmechanisatiebedrijf gevestigd dat in het plan als zodanig is bestemd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante sub 2] niet aangetoond dat de aanwezigheid van een bedrijfswoning op het perceel noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het landbouwmechanisatiebedrijf. Voorts is het perceel aan de [locatie 2] blijkens de verbeelding grotendeels gelegen in de vrijwaringszone die ten behoeve van de A73 in het plan is opgenomen. Binnen deze zone is het gelet op de nabijheid van deze weg volgens de raad niet wenselijk een nieuwe woning op te richten. Gelet op het vorenstaande heeft de raad er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor kunnen kiezen ter plaatse van het perceel aan de [locatie 2] geen bedrijfswoning toe te laten.
7. [appellante sub 2] betoogt tot slot dat het bouwvlak voor het perceel aan de [locatie 2] niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie. Volgens haar is het bouwvlak ten onrechte niet aangepast ten behoeve van een tweede bedrijfsruimte die met een omgevingsvergunning is opgericht.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het niet meer mogelijk was de bebouwing op het perceel in het plan op te nemen, omdat de omgevingsvergunning ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet in rechte onaantastbaar was. Volgens de raad kan de bebouwing ingevolge het overgangsrecht evenwel op het perceel aanwezig blijven.
7.2. Op 18 juli 2011, derhalve voor de vaststelling van het plan, is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsruimte. De omgevingsvergunning is inmiddels in rechte onaantastbaar. Nu ten tijde van de vaststelling van het plan sprake was van een concreet bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, diende de raad hiermee rekening te houden. De bij omgevingsvergunning vergunde rechten dienen gelet op de rechtszekerheid in beginsel in het plan te worden opgenomen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de enkele omstandigheid dat de omgevingsvergunning ten tijde van de vaststelling nog niet in rechte onaantastbaar was hieraan niet af doet, nu dit geen vereiste is om de bouwmogelijkheden in het plan te kunnen opnemen. Uit de stukken is niet gebleken waarom de bedrijfsbebouwing niet in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening en waarom de rechten van [appellante sub 2] in zoverre niet kunnen worden gerespecteerd. Het plan is op dit punt vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
8. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit, voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" aan de [locatie 2], is genomen in strijd met het rechtszekerheidbeginsel. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Het beroep van [appellante sub 2] is gegrond.
9. Gelet op de belangen van [appellante sub 2] ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de raad op te dragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het plandeel aan de [locatie 2].
Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling nog het volgende. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr.
201107073/2/R3) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Dit betekent dat de raad er voor kan kiezen het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen zonder hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. In dit geval acht de Afdeling het niet nodig om bij de voorbereiding van het nieuwe besluit de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Gelet hierop zal de Afdeling een termijn stellen van 16 weken.
Proceskostenveroordeling
10. Ten aanzien van [appellante sub 2] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Roermond van 20 oktober 2011, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" aan de [locatie 2];
III. draagt de raad van de gemeente Roermond op om binnen 16 weken na datum van verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II. genoemde plandeel en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
IV. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Roermond tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Roermond aan [appellante sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
575.