ECLI:NL:RVS:2012:BX9707

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112940/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Wolfkuilseweg vastgesteld door de raad van de gemeente Mook en Middelaar

Op 10 oktober 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan 'Wolfkuilseweg', dat op 31 oktober 2011 door de raad van de gemeente Mook en Middelaar is vastgesteld. Appellanten, wonend in Mook, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving en dat er onzorgvuldig is gehandeld door de gemeente. De Afdeling heeft de zaak op 29 augustus 2012 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellanten als de raad van de gemeente aanwezig waren.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun beroep, voor zover dit is ingesteld door enkele specifieke appellanten die geen zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpplan. De Afdeling heeft verder overwogen dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van vier vrijstaande woningen en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van de appellanten, waaronder claims van belangenverstrengeling en onzorgvuldig handelen door de gemeente, zijn door de Afdeling verworpen. De Afdeling concludeert dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de relevante wetgeving en dat de raad op juiste wijze heeft gehandeld bij de vaststelling van het plan.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is daarmee in het voordeel van de gemeente Mook en Middelaar, en het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard. De proceskosten worden niet vergoed, aangezien er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201112940/1/R1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Mook en Middelaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft de raad van de gemeente Mook en Middelaar het bestemmingsplan "Wolfkuilseweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door B.J. Tolkamp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
2. Het beroep van [appellant] en anderen is onder meer ingesteld door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], is niet-ontvankelijk.
Het bestemmingsplan
3. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van vier vrijstaande woningen op gronden tussen de Scheidingsweg, Wolfkuilseweg en Bovensteweg in Mook.
Omvang van het geding en formele aspecten
4. Wat betreft het standpunt van [appellant] en anderen dat het provinciebestuur van Limburg in het verleden belanghebbenden niet heeft betrokken bij de totstandkoming van de rode contour, overweegt de Afdeling dat dit betoog geen betrekking heeft op het bestemmingsplan en derhalve in deze procedure niet aan de orde kan komen.
5. Voor zover [appellant] en anderen vrezen dat het bestemmingsplan de eerste fase van een groter plan tot het realiseren van in totaal elf woningen betreft, overweegt de Afdeling dat het plan vier woningen mogelijk maakt en dat de raad heeft gesteld dat er geen plannen bestaan om op het perceel grenzend aan het plangebied eveneens woningen te bouwen. Voor zover [appellant] en anderen bezwaren aanvoeren tegen de bouw van meer dan vier woningen op dat perceel, overweegt de Afdeling dat die bezwaren geen betrekking hebben op het bestemmingsplan en dat deze derhalve in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
6. Voor zover [appellant] en anderen aanvoeren dat het gemeentebestuur sinds 1989 onzorgvuldig heeft gehandeld wat betreft de percelen die in het plangebied liggen alsmede dat het gemeentebestuur eigendomsplanologie heeft bedreven, overweegt de Afdeling dat het enkele feit dat de raad ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling een bestemmingsplan heeft opgesteld na een daartoe strekkende aanvraag van de eigenaar van de gronden, niet betekent dat het bestemmingsplan reeds daarom niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De betogen dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld voorafgaand aan de besluitvorming over de nota "Regionale visie op wonen en voorzieningen" van 28 september 2011, dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap (hierna: CRK) onzorgvuldig heeft gehandeld wat betreft de besluitvorming over het advies "Randvoorwaarden Ruimtelijke Kwaliteit, Ontwikkelingsgebied Scheidingsweg 5 Mook" van 24 maart 2011, dat dat advies intern inconsistent is, alsmede dat onzorgvuldig is gehandeld in het kader van de verlening van een vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van het realiseren van twee extra bouwkavels op het perceel [locatie] zijn in deze procedure niet aan de orde omdat de gestelde onzorgvuldigheden geen betrekking hebben op het bestreden bestemmingsplan.
7. Voor zover [appellant] en anderen erop wijzen dat het bestemmingsplan afwijkt van het voorheen geldende bestemmingsplan en voorheen een andere wijze van invulling van het plangebied en de omgeving werd voorgestaan, acht de Afdeling van belang dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
8. Wat betreft het standpunt van [appellant] en anderen dat het gemeentebestuur vooringenomen heeft gehandeld, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. In de enkele omstandigheden dat de aanvrager het initiatief heeft genomen tot het bestemmingsplan en de kosten van de voorbereiding hiervan voor zijn rekening zijn gekomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bevoegd gezag vooringenomen was bij de voorbereiding en vaststelling van het plan. Ook is daarin geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad niet een zelfstandige beoordeling heeft gemaakt van de belangen die met het plan zijn gemoeid.
9. Wat betreft het standpunt van [appellant] en anderen dat sprake is van belangenverstrengeling bij het onderzoeksbureau BRO, nu BRO bij verschillende projecten als adviseur van de gemeente Mook en Middelaar is betrokken en in deze zaak optreedt als adviseur van de eigenaar van de gronden in het plangebied, overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat een onderzoeksbureau bij andere projecten in dezelfde gemeente is betrokken, onvoldoende is om te twijfelen aan de objectiviteit van dit bureau. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de raad zich niet mocht baseren op de door BRO opgestelde rapporten.
10. [appellant] en anderen betogen dat het advies "Randvoorwaarden Ruimtelijke Kwaliteit, Ontwikkelingsgebied Scheidingsweg 5 Mook" van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap van 24 maart 2011 een op het plan betrekking hebbend stuk is dat redelijkerwijs noodzakelijk was voor de beoordeling van het ontwerpplan en dat dit stuk gelet op art. 3:11 van de Awb bij het ontwerpplan ter inzage had moeten worden gelegd.
Het betoog faalt. De Afdeling verwijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverwegingen 2.3.1. en 2.3.2. in de tussen partijen gewezen uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 3 februari 2012, zaak nr.
201112940/2/R1. De Afdeling ziet op dit punt geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de voorzitter.
Gemeentelijk beleid
11. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet had mogen worden vastgesteld, nu een onderliggende structuurvisie ontbreekt.
11.1. Het betoog faalt. De Afdeling verwijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverweging 2.4.1. in evenvermelde uitspraak van de voorzitter van de Afdeling. De Afdeling ziet thans geen aanleiding om tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter te komen.
12. Voorts is het plan volgens [appellant] en anderen vastgesteld in strijd met het beleid zoals verwoord in de visies "MOOK magnifiek aan de MAAS, Centrum ontwikkelingsplan" van de gemeente Mook en Middelaar van november 2010 en de "Regionale visie op wonen en voorzieningen" van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar. [appellant] en anderen stellen dat in de plantoelichting staat dat dit plan in overeenstemming is met het toepasselijke beleid omdat woningbouw vooral op inbreidingslocaties plaats dient te vinden, terwijl, gelet op de inrichting van het plangebied, van inbreiding in dit geval geen sprake is.
12.1. De raad stelt dat er voor het plangebied geen structuurvisie geldt, maar dat in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. De raad stelt verder dat de visie "MOOK magnifiek aan de MAAS, Centrum ontwikkelingsplan" geen betrekking heeft op de gronden in het plangebied nu dit een richtinggevende visie is voor het centrum van Mook. Het bestemmingsplan is overigens in overeenstemming met de "Regionale visie op wonen en voorzieningen" onder meer nu het plangebied moet worden aangemerkt als inbreidingslocatie, aldus de raad.
12.2. In de toelichting wordt de gewenste ontwikkeling getoetst aan het beleid zoals verwoord in de visie "Vitaal tot in de kern - een integrale visie op wonen, welzijn en zorg in de regio Maasduinen". [appellant] en anderen wijzen er terecht op dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan de visie "Vitaal tot in de kern - een integrale visie op wonen, welzijn en zorg in de regio Maasduinen" was vervangen door de visie "Regionale visie op wonen en voorzieningen". Ter zitting is echter gebleken dat het beleid met betrekking tot nieuwbouw van woningen in Mook in beide visies niet van elkaar verschilt, zodat reeds daarom geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestemmingsplan is getoetst aan verouderd beleid en derhalve onzorgvuldig is voorbereid.
12.3. In de visie "MOOK magnifiek aan de MAAS, Centrum ontwikkelingsplan" worden de kwaliteiten en verbeterpunten van Mook genoemd. In de visie "Regionale visie op wonen en voorzieningen" wordt ingegaan op de vraag en het aanbod in de sectoren wonen, welzijn en zorg. Nog daargelaten de vraag of de visie "MOOK magnifiek aan de MAAS, Centrum ontwikkelingsplan" betrekking heeft op het plangebied, stelt de Afdeling vast dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het plan is vastgesteld in strijd met deze visies. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plangebied niet kan worden aangemerkt als inbreidingslocatie en dat het plan derhalve niet in overeenstemming is met beleidsstukken die als richtsnoer hanteren dat woningbouw vooral op inbreidingslocaties dient plaats te vinden, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een inbreidingslocatie omdat het plangebied binnen de rode contour ligt en tussen de Bovensteweg en de Scheidingsweg, welke wegen respectievelijk de grens van de kern Mook en de grens van de bebouwde kom van Mook vormen. Dat het plangebied op korte afstand van natuurgebied Mookerschans ligt, doet hier niet aan af. In dit kader is - anders dan [appellant] en anderen betogen - niet relevant hoe het plangebied feitelijk is ingericht.
Behoefte
12.4. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat - zoals volgens hen ook blijkt uit de "Regionale visie op wonen en voorzieningen" en de akkoorden binnen de Stadsregio Arnhem-Nijmegen - geen behoefte bestaat aan deze bouwkavels in het duurdere particuliere segment. Dit blijkt eveneens uit het aantal woningen in dit segment dat op dit moment te koop staat in de gemeente Mook en Middelaar. Het bestemmingsplan bevordert derhalve leegstand en leidt tot onnodige verdere waardedaling van het bestaande vastgoed, aldus [appellant] en anderen.
12.4.1. Het bestemmingsplan is vastgesteld op aanvraag van [partij]. Toegelicht is dat drie van de vier en mogelijk alle vier de voorziene woningen bewoond zullen gaan worden door [partij] en zijn familie. Reeds hierom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vier woningen in een behoefte voorzien. Ook indien de vierde woning niet zal worden bewoond door de familie van [partij], acht de Afdeling aannemelijk dat deze binnen de planperiode gebouwd en in gebruik genomen zal worden. Dat in de omgeving van het plangebied woningen te koop staan, maakt dit niet anders. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan leegstand bevordert en leidt tot een waardedaling van woningen in de omgeving.
Flora- en faunawet
13. [appellant] en anderen betogen dat de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Zij voeren aan dat het door BRO opgestelde onderzoeksrapport "Verkennend natuuronderzoek Wolfkuilseweg Mook" van 14 april 2010 (hierna: het natuuronderzoek) onvolledig en onzorgvuldig is en wijzen daarbij op de brief van de Gegevens Autoriteit van 9 december 2011 waarin het natuuronderzoek is beoordeeld. Belangrijke natuurwaarden worden als gevolg van het plan aangetast en ten onrechte is geen onderzoek naar vleermuizen gedaan, aldus [appellant] en anderen. Voorts betogen zij dat sprake is van belangenverstrengeling bij het onderzoeksbureau BRO nu dit bureau niet alleen het bestemmingsplan heeft opgesteld maar ook het natuuronderzoek. Volgens [appellant] en anderen kan daarom niet van de uitkomsten van het natuuronderzoek worden uitgegaan.
13.1. De betogen falen. De Afdeling verwijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverwegingen 2.5.1. tot en met 2.5.5. in meergenoemde uitspraak van de voorzitter van de Afdeling. De Afdeling onderschrijft dit oordeel.
Natuurlijke en cultuurhistorische waarden en woon- en leefklimaat
14. [appellant] en anderen voeren aan dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat en van de natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied. Onder verwijzing naar het advies van de CRK van 29 juli 2009 wijzen zij er op dat vier extra woningen een zware belasting voor de omgeving vormen alsmede dat twee of drie eenheden, minder formeel verkaveld in deze omgeving, een beter uitgangspunt zijn. Voorts voeren zij aan dat volgens hen de vier percelen te klein zijn in vergelijking met de omvang van de bouwvlakken in de directe omgeving. Volgens [appellant] en anderen voldoet het plan evenmin aan de door de CRK in het advies van 24 maart 2011 gestelde voorwaarde dat het bestaande bos door een erkend onafhankelijk Groen Bureau geïnventariseerd dient te worden en dat een bosstrook van 35 m breed behouden dient te blijven. Daarnaast staat er langs de Wolfkuilseweg geen verlichting en leidt de eventueel noodzakelijke aanleg hiervan tot een aantasting van de natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het zandpad, aldus [appellant] en anderen.
14.1. Het advies van de CRK aan het college van burgemeester en wethouders van 29 juli 2009 heeft betrekking op een achterhaald inrichtingsvoorstel van het plangebied. Het advies van de CRK van 29 juli 2009 heeft derhalve geen betrekking op de met het plan toegestane inrichting van het plangebied. Het betoog faalt in zoverre.
14.2. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het aantal woningen, de omvang van de bouwpercelen, de breedte van de groenstrook van 30 m alsmede de realisering van twee uitwegen op de Wolfkuilseweg en Bovensteweg leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de natuurlijke en cultuurhistorische waarden alsmede van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Hierbij betrekt de Afdeling dat het plan slechts vier vrijstaande woningen mogelijk maakt, de percelen met een oppervlakte van 675, 1150, 1700 en 1720 m2 ten opzichte van de omliggende percelen aan de oostzijde van de Bovensteweg weliswaar iets kleiner zijn, maar dat nog altijd sprake is van grote percelen die bovendien door een bosstrook van 30 m grotendeels aan het zicht vanaf de Bovensteweg worden ontrokken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een bosstrook met een breedte van 30 m in plaats van de geadviseerde breedte van 35 m een afdoende groene afscheiding vormt. De vrees voor aantasting van natuurwaarden door de aanleg van verlichting langs de Wolfkuilseweg is gelet hierop voorts ongegrond. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat in de plantoelichting de huidige begroeiing in het plangebied is beschreven en door middel van foto's is weergegeven en [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze beschrijving en weergave onvolledig en/of onjuist zijn. Gelet hierop bestaat ook geen grond voor het oordeel dat een nadere inventarisatie van het bestaande bos had moeten worden uitgevoerd, al dan niet door een erkend onafhankelijk Groen Bureau. Daarnaast is van belang dat, zoals ter zitting is toegelicht, de uitritten op de Wolfkuilseweg en Bovensteweg zonder verdere aanpassingen kunnen worden gerealiseerd.
Archeologische waarden
15. [appellant] en anderen stellen dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft en dat weliswaar ter plaatse van de locaties met de aanduiding "specifieke aanduiding hoofdgebouw" archeologisch onderzoek dient plaats te vinden, maar dat dit vereiste ten onrechte niet geldt voor het overige deel van het plangebied.
15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de archeologische waarden voldoende worden beschermd door de dubbelbestemming "Archeologie" en door de verplichting archeologisch onderzoek te doen voor de bouw van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m2.
15.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 kan bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een archeologisch rapport dient over te leggen.
Ingevolge artikel 41a is artikel 40 niet van toepassing op een project met een oppervlakte kleiner dan 100 m²; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.
15.3. Aan de percelen waarop de vier woningen en tuinen zijn voorzien, is de bestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toegekend. Aan nagenoeg het gehele plandeel met de bestemming "Wonen" is eveneens de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Drie van de vier percelen zijn groter dan 1000 m2.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef onder b, van de planregels zijn binnen het bouwperceel uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.
Ingevolge lid 4.2.2, aanhef en onder a, van de planregels mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
Ingevolge lid 4.2.2, onder d, bedraagt de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken:
1. 80 m2 voor percelen met een oppervlakte tot 1000 m2;
2. 100 m2 voor percelen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2.
Gelet op artikel 5, lid 5.2.2, van de planregels dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd alvorens op gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie" een gebouw dan wel bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag worden gebouwd met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
15.4. In het rapport "Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Scheidingsweg te Mook, gemeente Mook en Middelaar (L)" van ARC-Rapporten van 9 september 2010 (hierna: het veldonderzoekrapport) staat dat het plangebied een hoge verwachting heeft voor grafvelden uit de Bronstijd - Romeinse tijd. Geconcludeerd wordt dat gezien de hoge archeologische trefkans in geval van bodemverstorende werkzaamheden archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is om een archeologische vindplaats binnen de onderzoekslocatie vast te stellen. Omdat voor het plangebied met name grafvelden worden verwacht is vervolgonderzoek door middel van proefsleuven de meest geschikte methode. Met proefsleuven kunnen ook eventueel aanwezige nederzettingssporen worden opgespoord. Nu het plangebied momenteel in gebruik is als bos, is het uitvoeren van vervolgonderzoek door middel van proefsleuven niet gemakkelijk uitvoerbaar. Geadviseerd wordt daarom om de locatie bij de wijziging van het bestemmingsplan een dubbelbestemming "Hoge archeologische waarde" te geven, waardoor het noodzakelijke vervolgonderzoek kan worden uitgesteld tot geplande rooi- en graafwerkzaamheden plaatsvinden, aldus het veldonderzoekrapport.
15.5. Gelet op de oppervlakte van de percelen alsmede gelet op artikel 4, lid 4.2.2, onder d, van de planregels kunnen op drie van de vier percelen bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte van 100 m2 worden gebouwd en op het andere perceel kunnen bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte van 80 m2 worden gebouwd. Artikel 5, lid 5.2.2., van de planregels is opgesteld met gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 40 van de Monumentenwet 1988. Voorts is voor de hierin opgenomen uitzondering voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 aangesloten bij artikel 41a van de Monumentenwet 1988. Dit is in overeenstemming met het Verdrag van Valletta waarin is bepaald dat de nieuwe eisen alleen hoeven te gelden voor "grote projecten". Hieruit volgt dat het uitgangspunt is dat voor kleine bouwprojecten geen archeologisch onderzoek is vereist en dat de raad hierop bij de vaststelling van een bestemmingsplan een uitzondering kan maken voor bijzondere situaties, zoals terreinen met bekende archeologische waarden. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het enkele feit dat sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde in het overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Mook en de Mookerheide onvoldoende is om van de hoofdregel, waarbij een oppervlakte van 100 m2 als grens wordt gehanteerd, af te wijken. Het betoog faalt.
Verkeer
16. [appellant] en anderen betogen dat de Wolfkuilseweg gelet op de inrichting en de bodemgesteldheid uit het oogpunt van verkeersveiligheid ongeschikt is als ontsluitingsweg. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat de toevoeging van nog meer uitwegen op de Bovensteweg leidt tot een aantasting van de bosstrook ter plaatse en noopt tot een onderzoek naar de verkeersveiligheid.
16.1. In aanmerking genomen dat de afstand over de Wolfkuilseweg vanaf de Bovensteweg tot de in- en uitrit van het plangebied slechts ongeveer 50 m bedraagt alsmede dat ter zitting onweersproken is gesteld dat, afgezien van de realisering van de uitrit, er verder geen aanpassingen aan de Bovensteweg nodig zijn, onderschrijft de Afdeling dit betoog van [appellant] en anderen niet. De Afdeling verwijst voor de motivering van haar oordeel tevens naar rechtsoverweging 2.6.1. in de meervermelde uitspraak van de voorzitter van de Afdeling. De Afdeling ziet thans geen aanleiding om tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter te komen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de afstand over de Wolfkuilseweg vanaf de Bovensteweg tot de in- en uitrit van het plangebied slechts ongeveer 50 m bedraagt alsmede dat ter zitting is gebleken dat, afgezien van de realisering van de uitrit, er verder geen aanpassingen aan de Bovensteweg nodig zijn.
Planregels
16.2. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat het bestemmingsplan rechtsonzeker is nu het meest zuidelijk gelegen bouwvlak op 2 m afstand van de perceelsgrens ligt terwijl in artikel 4.2.1., onder g, van de planregels is bepaald dat gebouwd mag worden op een minimale afstand van 3 m van de perceelsgrens.
16.2.1. De meest zuidelijk gelegen aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw" ligt op ongeveer 2 m afstand van de perceelsgrenzen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder a, van de planregels mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw".
Ingevolge lid 4.2.1, aanhef en onder g, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat de afstand van de gevels van hoofdgebouwen tot de perceelsgrenzen minimaal 3 m dient te bedragen.
16.2.2. Uit de verbeelding in samenhang bezien met artikel 4, lid 4.2.1, aanhef onder a en g, van de planregels volgt dat hoofdgebouwen binnen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw" gebouwd dienen te worden alsmede dat de gevels op een afstand van minimaal 3 m van de perceelsgrens gesitueerd dienen te zijn. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre rechtsonzeker is.
Overig
17. [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan precedenten schept, hetgeen met plannen in het verleden reeds is bewezen, en dat precedentwerking een wezenlijke rol speelt bij het toetsen van nieuwe bouwplannen.
17.1. Ter zitting heeft de raad meegedeeld dat woningbouw in het overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Mook en de Mookerheide mogelijk is. Het plan is in overeenstemming met dit uitgangspunt - dat uiteindelijk ook is verwoord in het ontwerp van de structuurvisie "Mook en Molenhoek 2025" dat op 15 augustus 2012 ter inzage is gelegd - zodat de eventuele precedentwerking die uitgaat van dit plan voor de raad geen reden vormde om het plan niet vast te stellen. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat aan de precedentwerking geen doorslaggevend gewicht toekomt nu een bestemmingsplan voor eventuele vergelijkbare gevallen altijd in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening dient te zijn.
Conclusie
18. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Proceskostenveroordeling
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het beroep is ingesteld door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
559.