201108398/1/R2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats], gemeente Neder-Betuwe,
de raad van de gemeente Neder-Betuwe,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bouwperceel Bonegraafseweg ong. te Ochten" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2012, waar [appellant B], bijgestaan door mr. C. Karharman, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door P. Hospers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende], bijgestaan door mr. ing. A. Paalman, ter zitting gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Bij tussenuitspraak van 28 maart 2012, in zaak nr.
201108398/1/T1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van
26 mei 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 10 juli 2012 heeft de raad medegedeeld dat hij op 5 juli 2012 een nieuw besluit heeft genomen.
[appellant] en [belanghebbende] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze hierover naar voren te brengen. [appellant] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder meer overwogen dat het bestreden besluit van 26 mei 2011 in strijd is met de artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in bescherming van de waarden van het agrarisch oeverwalgebied. Ook heeft de Afdeling daartoe overwogen dat het plan ten aanzien van de mogelijke gevolgen van de voorziene bebouwing voor de bedrijfsvoering van [appellant], betreffende de stal met dieren, niet berust op een deugdelijke motivering.
2. Gelet hierop is het beroep tegen het besluit van 26 mei 2011 gegrond. Dit besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Gelet op overweging 2.3.2 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] voor het overige ten aanzien van het besluit van 26 mei 2011 heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van 26 mei 2011 voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Naar aanleiding hiervan heeft de Afdeling de raad opgedragen deze gebreken in het besluit van 26 mei 2011 binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door met inachtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 2.3.4 en 2.3.5 van de tussenuitspraak is overwogen, een zodanige planregeling vast te stellen dat deze planregeling voorziet in bescherming van de waarden van het agrarisch oeverwalgebied en ten aanzien van de mogelijke gevolgen van de voorziene bebouwing voor de bedrijfsvoering van [appellant] het besluit alsnog toereikend te motiveren, dan wel het besluit te wijzigen door het vaststellen van een andere planregeling.
4. Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de raad het besluit van 26 mei 2011 gedeeltelijk gewijzigd. In het plan is de aanduiding "waarde - natuur en landschap" met bijbehorende planregels opgenomen en is voorzien in een aanpassing van het bouwvlak ten opzichte van het bouwvlak zoals dat bij besluit van 26 mei 2011 is vastgesteld.
5. Ten aanzien van de door [appellant] gestelde aantasting van zijn bedrijfsvoering stelt de Afdeling vast dat door de aanpassing van het bouwvlak het plan niet langer voorziet in de mogelijkheid een woning te bouwen binnen een afstand van 50 meter van de stal met dieren op het perceel van [appellant]. De in het plan opgenomen regeling voldoet derhalve aan de ingevolge het Besluit landbouw milieubeheer geldende richtafstand van 50 meter voor geurgevoelige objecten in het buitengebied. De bedrijfsvoering van [appellant] in de op zijn perceel aanwezige stal met dieren kan door dit gewijzigde bouwvlak niet langer worden aangetast. [appellant] heeft dit niet bestreden. In zoverre is geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant], zodat in zoverre geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is ontstaan, waarop nog dient te worden beslist.
6. [appellant] heeft in zijn reactie op het besluit van 5 juli 2012 gesteld dat enkele watergangen in het plangebied reeds zijn gedempt of zullen worden gedempt. De Afdeling begrijpt deze stelling aldus dat [appellant] zich in zoverre niet met het besluit van 5 juli 2012 kan verenigen. Gelet hierop is het besluit van 5 juli 2012 in zoverre ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
7. Ingevolge artikel 3, lid 3.5.1, van de planregels is het verboden om zonder daartoe verleende omgevingsvergunning ter plaatse van deze aanduiding werken en werkzaamheden te verrichten die zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, het dempen van kwelsloten en het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.
Ingevolge lid 3.5.3 kan een dergelijke omgevingsvergunning alleen worden verleend indien uit nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden, alsmede de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Ingevolge lid 3.5.2, onder c, geldt het in lid 3.5.1 opgenomen verbod niet voor werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
7.1. De Afdeling stelt vast dat het plan zoals dit luidt na het besluit van 5 juli 2012 in de verbeelding voorziet in de aanduiding "waarde - natuur en landschap" voor het deel van het plangebied dat behoort tot het agrarisch oeverwalgebied en dat voor dit deel van het plangebied een regeling in de planregels is opgenomen.
De Afdeling begrijpt het beroep van [appellant] aldus, dat het is gericht tegen artikel 3, lid 3.5.2, onder c, van de planregels. [appellant] heeft foto's overgelegd waarop te zien is dat werkzaamheden worden verricht aan een buiten het plangebied gelegen sloot. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat een gedeelte van de kwelsloten waarvoor in de verbeelding de aanduiding "waarde - natuur en landschap" is opgenomen, ten tijde van het van kracht worden van het plan werd gedempt.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de genoemde planregels en de daarin opgenomen voorwaarden voorzien in onvoldoende bescherming van de waarden van het agrarisch oeverwalgebied. Het betoog faalt.
8. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 5 juli 2012 is ongegrond.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Neder-Betuwe van 26 mei 2011 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Neder-Betuwe van 26 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bouwperceel Bonegraafseweg ong. te Ochten", voor zover dit betrekking heeft op de noordgrens van het bouwvlak en voor zover de planregeling niet voorziet in bescherming van de waarden van het agrarisch oeverwalgebied;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juli 2012 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Neder-Betuwe tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Neder-Betuwe aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012