ECLI:NL:RVS:2012:BY0344

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205591/1/R4 en 201205591/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zuidelijke Dwarslaan vastgesteld door de raad van de gemeente Zuidplas

Op 27 maart 2012 heeft de raad van de gemeente Zuidplas het bestemmingsplan "Zuidelijke Dwarslaan" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Zevenhuizen, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 3 september 2012 ter zitting behandeld. De appellant werd bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door E. Greving, A. de Vries en G.W. Henzen. ProRail was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. J.A.E. Ross.

De voorzitter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was voor de beoordeling van de zaak en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. Het bestemmingsplan voorziet in de bestemming "Verkeer - Railverkeer" voor een ongelijkvloerse spoorwegkruising, met onderdoorgangen voor verkeer. De appellant betwist de noodzaak van de onderdoorgang en stelt dat de woningbouwplannen in de Zuidplaspolder niet zullen worden uitgevoerd. De raad daarentegen stelt dat de onderdoorgang noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid en de ontsluiting van toekomstige woongebieden.

De voorzitter concludeert dat de raad in redelijkheid de bestemming "Verkeer - Railverkeer" heeft kunnen toekennen, gezien de veiligheid op het spoor en de weg. De voorzitter wijst erop dat de huidige Zuidelijke Dwarsweg veel verkeersbewegingen kent en dat de aanleg van de onderdoorgang voorbereidende maatregelen zijn voor de Zuidelijke Dwarslaan, die in de toekomst kan dienen als ontsluiting voor nieuw te ontwikkelen gebieden.

De voorzitter oordeelt dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de Verordening Ruimte van Zuid-Holland, omdat het geen stedelijke functies mogelijk maakt buiten de bebouwingscontouren. De beroepsgrond van de appellant over verkeersveiligheid wordt verworpen, omdat de raad heeft toegelicht dat de vormgeving van de tunnel nog nader kan worden bepaald. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

201205591/1/R4 en 201205591/2/R4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
appellant,
en
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidelijke Dwarslaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. [appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door E. Greving, A. de Vries en G.W. Henzen, allen werkzaam bij de gemeente Zuidplas, zijn verschenen. Voorts is ProRail, vertegenwoordigd door mr. J.A.E. Ross, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de bestemming "Verkeer - Railverkeer" ter plaatse van een ongelijkvloerse spoorwegkruising. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor onderdoorgangen met een maximale doorrijhoogte van vijf meter.
3. [appellant] voert aan dat de noodzaak ontbreekt voor de aanleg van de onderdoorgang onder het spoorvak tussen Gouda en Den Haag. Hij voert aan dat deze onderdoorgang een onderdeel zal vormen van de aan te leggen Zuidelijke Dwarslaan. Volgens hem ontbreekt de noodzaak van de aanleg van de Zuidelijke Dwarslaan, omdat de woningbouwplannen in de Zuidplaspolder niet zullen worden uitgevoerd. Hij betoogt dat de Zuidelijke Dwarslaan daarom evenmin zal worden aangelegd. Hij voert daarnaast aan dat de huidige spoorwegovergang slechts wordt gebruikt door lokaal (landbouw)verkeer.
3.1. De raad stelt dat de huidige Zuidelijke Dwarsweg een typische polderweg is, die de spoorlijn van Den Haag naar Gouda kruist. Er zijn op deze polderweg ongeveer 2000 vervoersbewegingen per etmaal. De raad voert aan dat ProRail op de spoorlijnen van Den Haag naar Gouda en van Rotterdam naar Gouda de gelijkvloerse spoorwegkruisingen wil opheffen ter verbetering van de veiligheid van deze spoorlijnen, hetgeen voortvloeit uit het beleid van de Minister van Infrastructuur en Milieu naar aanleiding van de grotere drukte op het spoor.
De raad stelt tevens dat de Zuidelijke Dwarslaan is voorzien ten zuiden van de Zuidelijke Dwarsweg en dient ter ontsluiting van de aan te leggen Zuidplaspolder. De Zuidelijke Dwarslaan en met name de daarin opgenomen aansluiting op de Moordrechtboog is volgens de raad noodzakelijk bij een omvang van de woningbouwontwikkeling in de Zuidplaspolder van 7000 woningen. De raad erkent dat deze woningbouw niet voor 2020 en mogelijk nog later zal worden gerealiseerd, maar bestrijdt dat de plannen niet zullen worden uitgevoerd. De raad beoogt met de aanleg van de onderdoorgang voorbereidingen te treffen voor de aanleg van de Zuidelijke Dwarslaan.
3.2. Op grond van hetgeen de raad daarover heeft gesteld, staat voor de voorzitter vast dat de realisatie van de tunnel onderdeel is van een grootschalig project binnen de gemeente waarbij in verband met de grotere drukte op het spoor ten behoeve van de verkeersveiligheid gelijkvloerse spoorwegovergangen zullen worden opgeheven. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad gelet hierop in redelijkheid de bestemming "Verkeer -Railverkeer" kunnen toekennen, omdat het plan in zoverre bijdraagt aan de veiligheid op het spoor en op de weg die het spoor kruist. Dat de huidige Zuidelijke Dwarsweg slechts weinig verkeersbewegingen kent en voornamelijk wordt gebruikt door lokaal (landbouw)verkeer, maakt dit niet anders. De raad heeft bij zijn besluitvorming naar het oordeel van de voorzitter tevens mogen betrekken dat de Zuidelijke Dwarslaan in de toekomst kan dienen als ontsluiting voor de nieuw te ontwikkelen gebieden. Dat deze weg niet binnen de planperiode zal worden aangelegd, maakt hogervermeld oordeel niet anders.
4. [appellant] voert aan dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte van Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte). Daartoe voert hij aan dat de Zuidelijke Dwarslaan dient ter ontsluiting van de toekomstige woongebieden in de Zuidplaspolder.
4.1. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Verordening Ruimte wordt in deze regeling en de daarop berustende bepalingen verstaan onder stedelijke functies: Woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede bedrijfsfuncties en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
4.2. Niet in geschil is dat het plangebied buiten de bebouwingscontour van de gemeente Zuidplas ligt. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte zijn bestemmingen die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken buiten de bebouwingscontour uitgesloten. De voorzitter stelt vast dat het bestemmingsplan niet een bij een woonfunctie behorende infrastructuur mogelijk maakt. Evenmin maakt het bestemmingsplan bij een uitbreiding van het bedrijventerrein behorende infrastructuur mogelijk. Gelet hierop voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Verordening Ruimte, zodat zich geen strijd met artikel 2, eerste lid, voordoet.
5. [appellant] voert aan dat alleen in de tunnelbak een gescheiden fietsstrook zal worden aangelegd. Zowel voor als na de onderdoorgang rijden fietsers weer op de rijbaan, waardoor zij het auto- en landbouwverkeer zullen kruisen. Volgens hem zijn de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid ten onrechte niet onderzocht.
5.1. De raad voert aan dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het bestemmingsplan, omdat dit plan slechts voorziet in de aanleg van een tunnel. De vormgeving van de tunnel kan binnen de regels van het bestemmingsplan nog nader worden bepaald.
5.2. De voorzitter overweegt dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen een veilige afwikkeling van het verkeer op de Zuidelijke Dwarslaan. Daarbij betrekt de voorzitter dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat zo nodig een oversteekplaats kan worden aangelegd.
6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2012
433.