ECLI:NL:RVS:2012:BY0388

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200617/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • A. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Vledder en de cultuurhistorische waarde van de Brink

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Vledder, woning [locaties] te Vledder" dat op 22 november 2011 door de raad van de gemeente Westerveld is vastgesteld. Appellanten, wonend in de gemeente Westerveld, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de cultuurhistorische waarde van de Brink onvoldoende is betrokken bij de vaststelling van het plan. De zaak is ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat en de raad vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de bouw van één woning met bijgebouw, waarbij de bestaande twee woningen worden gesloopt. Appellanten betogen dat de omvang van de bouwmassa verdubbeld wordt en dat de nieuwe woning en het bijgebouw niet passen binnen de bestaande bebouwing. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarde en dat het plan niet in strijd is met de provinciale omgevingsverordening. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad een goede afweging heeft gemaakt en dat de bezwaren van appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft ook de vrees van appellanten voor aantasting van hun uitzicht en schaduwwerking beoordeeld, maar oordeelt dat er geen recht bestaat op een gelijkblijvend uitzicht. De raad heeft de mogelijkheid om bestemmingen en voorschriften te wijzigen op basis van gewijzigde planologische inzichten. De Afdeling concludeert dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat het beroep ongegrond is verklaard. Er zijn geen gronden gevonden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201200617/1/R4.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1 en 2], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Westerveld, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Vledder, woning [locaties] te Vledder" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega, en de raad, vertegenwoordigd door J.J. Zwier, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de bouw van één woning met bijgebouw op de percelen [locaties] te [plaats], waarbij de bestaande twee woningen worden gesloopt.
2. [appellant] voert aan dat de cultuurhistorische waarde van de Brink onvoldoende is betrokken bij het vaststellen van het plan. Het plan is daarom volgens hem vastgesteld in strijd met artikel 3.7 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe (hierna: de omgevingsverordening).
[appellant] betoogt dat de op de percelen [locaties] voorziene woning met bijgebouw niet past binnen de omgeving. Daartoe voert hij aan dat de omvang van de bouwmassa wordt verdubbeld ten opzichte van de bouwmassa van de bestaande woningen op deze percelen. De vorm van de voorziene bouwvlakken past volgens hem niet binnen de bestaande bebouwing in de omgeving.
[appellant] voert aan dat de omvang, situering en hoogte van het bijgebouw in strijd zijn met het welstandbeleid binnen de gemeente en de beleidsnota "Afwijken bestemmingsplannen" die op 31 mei 2011 door de raad is vastgesteld. Volgens hem is het bijgebouw ten onrechte voorzien vóór de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en past deze situering niet binnen het bebouwingslint, waarbij de bebouwing verder van de weg is gelegen. Hij voert aan dat, anders dan de raad stelt, de rooilijn van de bestaande bebouwing op het perceel [locatie 1] niet 2 meter, maar 3,75 meter is verschoven richting de weg. Ook wijkt het bijgebouw volgens hem qua omvang en hoogte af van de regeling in het voorgaande bestemmingsplan "Vledder 2009". [appellant] vreest hierdoor voor aantasting van zijn uitzicht en meer schaduwwerking in zijn tuin.
2.1. Ingevolge artikel 3.7 van de omgevingsverordening wordt, als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie en de uitwerkingen ervan en maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
2.2. Uit de plantoelichting volgt dat het plangebied in een waardevol esdorp ligt en dat daarmee bij de inpassing van het plan in de omgeving rekening is gehouden. Ter zitting heeft de raad aan de hand van de plankaart behorend bij het bestemmingsplan "Vledder 2009" toegelicht dat de woningen aan de [locaties] zelf niet zijn aangewezen als panden met cultuurhistorische waarde.
De percelen [locaties] liggen in het centrum van Vledder in een bocht van de Brink. Dat het gaat om een in het oog springende locatie wordt niet betwist. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat de voorziene bebouwing weliswaar groter van omvang is dan de bestaande bebouwing, maar de raad wijst er daarbij op dat er in de omgeving nog een aantal andere gebouwen staat met een grote omvang, zoals onder meer het tegenover het plangebied gelegen gemeentehuis, enkele boerderijen, het waterschapshuis en een werkplaats.
Het bijgebouw is voorzien vóór het hoofdgebouw en is daarmee, zoals ter zitting is vastgesteld, 3,40 meter dichter bij de weg komen te liggen dan de bestaande bebouwing van [locatie 1]. Volgens de raad is ten aanzien van het bijgebouw afwijking van het gemeentelijk beleid aanvaardbaar, omdat door deze situering de relatie tussen bebouwing en openbare ruimte wordt hersteld. Door verlegging van de Brink/Wapserweg is in het verleden de afstand van de bouwmassa tot de weg vergroot. Bovendien begeleidt de bebouwing op deze manier de weg, aldus de raad. Daarbij brengt de raad tevens naar voren dat het bijgebouw grotendeels is gelegen op het bestaande bouwvlak van de woning aan de [locatie 1].
Het standpunt van de raad over de inpassing van de bebouwing in de omgeving is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het plangebied en dat het plan daarom in strijd zou zijn met artikel 3.7 van de omgevingsverordening. Daarbij betrekt de Afdeling dat volgens het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) een goede reactie is gegeven op de door het college gemaakte opmerkingen en het provinciaal belang van de cultuurhistorie op voldoende wijze in het plan is betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval kunnen afwijken van dit beleid. Daarbij betrekt de Afdeling dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Vledder 2009" op deze locatie twee woningen waren toegestaan. In het bestemmingsplan zijn één woning en één bijgebouw op de locatie gesitueerd. Daarbij is aangesloten bij de maatvoering van die woning en hetgeen in het vorige bestemmingsplan "Vledder 2009" voor 2 woningen was toegestaan aan bijgebouwen. Ook ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij afwijkt van het gemeentelijk beleid.
2.3. Ten aanzien van de vrees voor aantasting van het uitzicht en schaduwwerking vanwege het voorziene bijgebouw, overweegt de Afdeling dat geen recht bestaat op een gelijkblijvend uitzicht of onveranderde woon- en leefomgeving. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Het bijgebouw met een, ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder e, van de planregels, maximale bouwhoogte van 7,5 meter is voorzien op een afstand van ongeveer 14 meter van de gevel van de woning van [appellant]. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] zodanig nadeel zal ondervinden van het bijgebouw dat de raad hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Daarbij betrekt de Afdeling voorts dat het uitzicht vanuit de woonkamer niet vermindert.
3. [appellant] voert aan dat ten onrechte geen dubbelbestemming "Archeologie" is toegekend aan het plangebied, zoals dat onder het voorgaande bestemmingsplan wel het geval was. Volgens [appellant] heeft de raad onvoldoende onderzoek verricht naar de archeologische waarden in het plangebied.
3.1. In de plantoelichting is vermeld dat een archeologisch onderzoek is verricht naar de archeologische waarden in het plangebied. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, Steekproefrapport 2010-02/09". In dit rapport is vermeld dat de kwaliteit van de bodem in het onderzoeksgebied matig tot slecht is. Eventuele aanwezige archeologische grondsporen zullen volgens het rapport evenmin in goede staat verkeren. Er zijn volgens het rapport geen archeologische indicatoren aangetroffen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het ter zake uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig dan wel anderszins onjuist moet worden geacht. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen beschermingsregime omtrent archeologische waarden in het plan heeft opgenomen.
4. Voor zover [appellant] vreest dat binnen het plangebied horeca-activiteiten zullen gaan plaatsvinden, overweegt de Afdeling dat op grond van het plan binnen het plangebied horeca-activiteiten niet zijn toegestaan. Dat de bestemming in de toekomst kan worden veranderd, staat thans niet ter beoordeling.
5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
433.