Uitspraak
200204614/1) in de regel ook andere factoren bij het oordeel over de vraag of ter plaatse een reëel agrarisch bedrijf aanwezig is moeten worden betrokken.
Raad van State
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst op 5 augustus 2010 geweigerd om een reguliere bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het veranderen van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd door [wederpartij] aangevochten, wat leidde tot een bezwaar dat op 22 februari 2011 ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen, die op 18 april 2012 het beroep gegrond verklaarde, het besluit van het college vernietigde en het college opdroeg om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 27 september 2012. Tijdens deze zitting waren zowel het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk, als [wederpartij], bijgestaan door mr. J. Dijkstra, aanwezig. De voorzitter heeft overwogen dat het bouwplan, dat voorziet in het gedeeltelijk vernieuwen van de schuur voor opslag van landbouwwerktuigen, niet in strijd is met de geldende regelgeving, mits er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf.
Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er op het perceel een reëel agrarisch bedrijf werd geëxploiteerd, en dat andere factoren ook een rol moeten spelen bij deze beoordeling. De voorzitter heeft geconcludeerd dat het belang van de aanvrager bij een spoedige beslissing op het bezwaar groot is, en heeft daarom besloten dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De beslissing is op 16 oktober 2012 openbaar uitgesproken.