201201142/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 januari 2012 in zaak nr. 11/1845 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 22 december 2010 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een chauffeurspas afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat te Zandvoort, en drs. V. Duivesteijn, tolk, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.D. van Milt, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
1.1. Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP & IVB 2010 (Stcrt. 2010, nr. 14312; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1, voor zover thans van belang, wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het betreffende justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
In beginsel vindt beoordeling van de aanvraag plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt de staatssecretaris ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
In het geval dat de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
1.2. Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de staatssecretaris bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, bedoeld in paragraaf 3.2.3.
In het screeningsprofiel ‘proces’, zoals dat luidde ten tijde van belang, staat het navolgende vermeld: ‘Bij het gebied "proces" horen werkzaamheden zoals het instellen, monteren, repareren, onderhouden, ombouwen, bedienen en het werken met respectievelijk (productie)machines c.q. apparaten (en voertuigen). Hierbij valt te denken aan het onderhouden van turbines, kernreactoren etc, maar ook aan voertuigen zoals tankauto’s. Ook het (rijdend) vervoer waarbij goederen, producten, post en pakketten getransporteerd en/of bezorgd worden vallen onder dit gebied, evenals het (rijdend) vervoer waarbij personen worden vervoerd. Door het ontregelen van vitale bedrijfsprocessen bij o.a. het repareren of onderhouden of instellen etc. door sabotage en/of vernieling, bestaat het risico dat de veiligheid van personen en/of goederen in gevaar wordt gebracht. Bij het (rijdend) vervoer van goederen etc. bestaat het gevaar van diefstal en verduistering. Het risico bij het (rijdend) vervoer waarbij personen worden vervoerd, denk daarbij bijvoorbeeld aan een chauffeur die dronken achter het stuur zit, bestaat uit het in gevaar brengen van de veiligheid van personen.’.
2. [appellant] heeft verzocht aan hem een VOG af te geven ten behoeve van de functie van taxichauffeur bij Regiotaxi De Vallei BV.
De staatssecretaris heeft geweigerd aan dat verzoek te voldoen, omdat [appellant] op 13 december 2010 door de rechtbank Haarlem is veroordeeld ter zake van witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht, tot een gevangenisstraf van twee maanden en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen gelden. Verder heeft de staatssecretaris bij zijn weigering een VOG af te geven in aanmerking genomen dat [appellant] buiten de terugkijktermijn in 2000 met justitie in aanraking is geweest vanwege rijden onder invloed en hiervoor met hem een transactie is overeengekomen. De staatssecretaris heeft op de aanvraag het screeningsprofiel "proces" toegepast. Omdat [appellant] is veroordeeld ter zake van witwassen is volgens de staatssecretaris de mogelijkheid aanwezig dat [appellant] de functie misbruikt om criminele activiteiten, die nauw samenhangen met witwassen, te faciliteren en/of bevorderen teneinde zichzelf of anderen financieel te bevoordelen. Gelet daarop bestaat een verhoogde kans dat passagiers in aanraking komen met criminele activiteiten die aan witwassen gerelateerd zijn. Indien [appellant] het strafbare feit herhaalt in de functie van taxichauffeur bestaat voorts het risico dat hij de bij de uitoefening van de functie behorende administratieve handelingen niet naar behoren verricht, hetgeen een belemmering is voor een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie, aldus de staatssecretaris. De verstreken tijd sinds de veroordeling is volgens de staatssecretaris, bezien in het licht van de terugkijktermijn en de ernst van het strafbare feit, te kort om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om afgifte van een VOG te rechtvaardigen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet aan het objectieve criterium is voldaan. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in dit geval geen onderzoek hoefde te doen naar de strafbare gedragingen die aan de veroordeling ten grondslag liggen, omdat de enkele veroordeling voor witwassen volgens hem onvoldoende inzicht geeft in de strafbare gedragingen die daaraan ten grondslag liggen. Verder is de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan dat in het dossier veel ontlastend bewijs is te vinden ter zake van witwassen. Voorts valt volgens [appellant] niet in te zien dat de uitoefening van de functie van taxichauffeur in verband kan worden gebracht met witwassen, nu hij in loondienst zal gaan en hij enkel taxiritten met passagiers dient af te rekenen en die bedragen aan zijn werkgever dient af te dragen. Hierbij kunnen passagiers of anderen niet door middel van witwassen slachtoffer worden, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris mag afgaan op de justitiële gegevens zoals die in het JDS zijn vastgelegd op het moment van de beoordeling en daarop zijn oordeel mag baseren, mits uit de delictsomschrijving duidelijk is om welke gedraging het gaat. Voor het oordeel dat in dit geval onvoldoende inzicht bestaat in de strafbare gedragingen die aan de veroordeling ter zake van witwassen ten grondslag liggen, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geen grond gezien. De staatssecretaris heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij een vermogensdelict als witwassen een risico bestaat voor de samenleving. Dat [appellant], naar gesteld, in loondienst zal gaan sluit niet uit dat passagiers in aanraking kunnen komen met criminele activiteiten die aan witwassen gerelateerd zijn. De staatssecretaris heeft hierbij verder terecht in aanmerking genomen dat indien [appellant] het strafbare feit herhaalt in de functie van taxichauffeur, het risico bestaat dat hij de bij de uitoefening van die functie behorende administratieve handelingen niet naar behoren verricht.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan het objectieve criterium is voldaan, zodat de afgifte van de VOG in beginsel moet worden geweigerd. Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris hem op grond van het subjectieve criterium geen VOG hoefde te verlenen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris het strafbare feit ten onrechte als ernstig heeft aangemerkt. Hij wijst er in dat verband op dat het gerechtshof Arnhem het vonnis van de rechtbank Haarlem van 13 december 2010 bij arrest van 5 januari 2012 heeft vernietigd en hem een werkstraf van 120 uur heeft opgelegd. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris kenbaar de door hem aangevoerde persoonlijke omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. [appellant] stelt dat hij geen opleiding heeft en zijn werk als heftruckchauffeur wegens lichamelijke klachten niet langer kan uitoefenen. Een baan als taxichauffeur is dan ook een unieke mogelijkheid om weer aan het werk te komen. De staatssecretaris heeft ten onrechte nagelaten de verregaande gevolgen van de afwijzing van zijn aanvraag om een VOG af te wegen tegen het vermeende risico voor de samenleving, aldus [appellant].
4.1. De wijziging van de veroordeling van [appellant] wegens genoemd antecedent, is een feit dat zich na het besluit van 28 april 2011 heeft voorgedaan. De staatssecretaris heeft hiermee derhalve geen rekening kunnen en hoeven houden. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van het subjectieve criterium, hoewel in de terugkijkperiode één strafbaar feit voorkomt, ten tijde van de beoordeling het risico voor de samenleving onvoldoende was afgenomen om de afgifte van een VOG te rechtvaardigen. Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit en het beperkte tijdsverloop sinds de strafbare gedraging, heeft de staatssecretaris in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het risico voor de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. De stelling van [appellant] dat de weigering van de afgifte van de VOG disproportionele gevolgen heeft, leidt niet tot het door hem beoogde doel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 augustus 2009 in zaak nr.
200901817/1/H3is de omstandigheid dat [appellant] hierdoor de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen, een bij het vaststellen van de Beleidsregels voorzien mogelijk gevolg van die weigering, en om die reden geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee de staatssecretaris in afwijking van zijn beleid tot afgifte van de VOG had moeten besluiten. Dat [appellant] geen vooruitzichten heeft op een andere baan, is een met het uitoefenen van die werkzaamheden samenhangend belang dat evenmin als zodanig bijzonder kan worden aangemerkt dat de staatssecretaris op grond daarvan tot afgifte van een VOG had dienen over te gaan. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Nell
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012