201202166/1/R1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Krawinkel-Lutterade" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door R.W.H. Brouns, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Het plan heeft betrekking op het gebied ten westen van het centrum van Geleen en ziet op de buurten Krawinkel, Lutterade en Dassenkuil. Het plan vervangt een groot aantal bestemmingsplannen en is conserverend van aard.
2. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dit niet voorziet in mogelijkheden voor het bouwen van één of meer hoofdgebouwen op zijn gronden, gelegen naast het pand met het adres Molenstraat 54. Hij betoogt dat het voorheen geldende plan "Geleen-Centrum", vastgesteld op 7 november 1996 en, voor zover relevant, goedgekeurd op 1 juli 1997 (hierna: het voorgaande plan), wel dergelijke bouwmogelijkheden voor deze gronden bevatte en dat hij ten onrechte niet, hetzij persoonlijk dan wel door de algemene kennisgeving, op de hoogte is gesteld van de planologische wijziging.
Voorts hoefde hij een dergelijke wijziging niet te verwachten, gelet op de aan hem in 2004 tijdens een gesprek met de wethouder gedane toezegging dat op zijn gronden gebouwd mag worden. [appellant] wijst in dit kader ook op een brief van 20 april 2005 namens het college van burgemeester en wethouders, waaruit volgens hem een soortgelijke toezegging volgt.
Tot slot vreest [appellant] voor een waardevermindering van zijn gronden.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat op basis van het voorgaande plan de bouw van hoofdgebouwen op de gronden van [appellant] niet mogelijk was, zodat het plan in zoverre geen verslechtering voor [appellant] met zich brengt.
4. Aan de in geding zijnde gronden van [appellant] is in het plan de bestemming "Wonen (W)" toegekend. Op deze gronden is geen bouwvlak aangegeven.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, onder a en b, van de planregels mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd en is nieuwbouw van hoofdgebouwen niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw en nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw [sba-nwb]".
4.1. In het voorgaande plan was aan de gronden van [appellant] de bestemming "Woongebied (WG)" met de aanduiding "ontwikkelingslocatie 3" toegekend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften behorende bij dat plan waren deze gronden bestemd voor woondoeleinden met de daarbij behorende additionele voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen.
Ingevolge het derde lid, onder b, mocht de op de kaart ruimtelijke karakteristiek aangegeven rooilijn door bebouwing naar de straatzijde niet worden overschreden. De hoofdgebouwen moesten aaneengesloten, dan wel daar waar op de kaart ruimtelijke karakteristiek een onderbroken rooilijn was aangegeven vrijstaand dan wel met maximaal drie aaneen, maar in ieder geval met de voorgevel in, dan wel maximaal 3 m achter die rooilijn worden gebouwd.
4.2. De Afdeling stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. De Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) noch een andere wettelijke regeling bevat de verplichting om eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van wijzigingen aangebracht in het ontwerpplan ten opzichte van het voorgaande plan. Evenmin behoeven dergelijke wijzigingen in de algemene kennisgeving te worden vermeld. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro, bezien in samenhang met artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud van het plan.
Voor zover [appellant] doelt op eventuele gebreken in de publicatie van het vastgestelde plan, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
4.3. De Afdeling stelt voorts vast dat het plan niet voorziet in de gewenste bouwmogelijkheden voor hoofdgebouwen voor de gronden van [appellant], aangezien ter plaatse van deze gronden een bouwvlak noch de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw [sba-nwb]" is opgenomen.
Het voorgaande plan stond, gezien artikel 7, derde lid, onder b, van de voorschriften, bebouwing naar de straatzijde buiten de op de kaart ruimtelijke karakteristiek aangegeven rooilijn niet toe. De kaart ruimtelijke karakteristiek, behorende bij het voorgaande plan, toont een rooilijn die langs de voorzijde en gedeeltelijk langs de zijkant van het pand Molenstraat 54 loopt. Op de naastgelegen gronden van [appellant] is geen rooilijn aangegeven. Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat op het voorste gedeelte van de gronden van [appellant], bezien vanaf de Molenstraat, hoofdgebouwen in elk geval niet waren toegestaan. Op het achterste gedeelte sloot het voorgaande plan het bouwen van hoofdgebouwen niet uit, maar gezien de beperkte oppervlakte van dit gedeelte van de gronden heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwen van hoofdgebouwen aldaar niet mogelijk was.
Gelet op het voorgaande heeft de raad eveneens in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat [appellant] door het plan niet wordt beperkt in zijn bouwmogelijkheden.
4.4. Omtrent het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat het plan niet voorziet in de door hem gewenste bouwmogelijkheden, wordt als volgt overwogen.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde derde, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de toenmalige wethouder verwachtingen zijn gewekt dat een vast te stellen plan in bouwmogelijkheden voor zijn perceel zou voorzien, nog daargelaten of de raad zich daaraan gebonden had moeten achten. In de door [appellant] overgelegde brief van 20 april 2005, die is opgesteld namens het college van burgemeester en wethouders, is slechts de regeling van het voorgaande plan, voor zover dit betrekking heeft op het gebied Molenstraat / Mauritslaan / Prins de Lignestraat, beschreven. Daarnaast is kort uiteengezet waarin de Stedelijke Visie Stadshart Geleen voor deze gronden zal voorzien. Voorts wordt opgemerkt dat de geplande ontwikkeling voorlopig niet aan de orde is, zodat verbouw- en nieuwbouwplannen getoetst worden aan het op dat moment geldende bestemmingsplan. Uit deze brief kan niet worden afgeleid dat een aan de raad toe te rekenen toezegging is gedaan dat het onderhavige plan in de gewenste bouwmogelijkheden zou voorzien.
Gelet op het voorgaande heeft de raad het plan in zoverre niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
4.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de vaststelling van het plandeel aan de orde zijn.
5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012