201106333/1/A4.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Zederik,
appellante,
de raad van de gemeente Zederik,
verweerder.
Bij besluit van 11 april 2011 heeft de raad het regionale beleid met betrekking tot hergebruik van grond en bagger, zoals vastgelegd in de Bodembeheernota Zuid-Holland Zuid en de bijbehorende Verantwoordingsrapportage van 1 juli 2010, vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2012, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door ing. T. Nijsen, zijn verschenen.
1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. Onder het niet naar voren brengen van zienswijzen moet mede worden verstaan: het buiten de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn naar voren brengen van zienswijzen.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge artikel 3:16, eerste lid, bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken.
Ingevolge het tweede lid vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
3. Het ontwerpbesluit is met ingang van 3 december 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd, zodat tot en met 13 januari 2011 zienswijzen naar voren konden worden gebracht.
Anders dan [appellante] betoogt brengt de omstandigheid dat het gemeentehuis op 31 december 2010 was gesloten, niet met zich dat de termijn waarbinnen zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, met één dag wordt verlengd. De wet biedt hiervoor geen grondslag.
4. De raad stelt dat de zienswijze van [appellante] eerst op 14 januari 2011, dus buiten de wettelijke termijn, op het gemeentehuis is afgegeven.
[appellante] heeft een schriftelijke zienswijze over het ontwerpbesluit opgesteld, gedateerd 10 januari 2011, die blijkens de ontvangststempel op 14 januari 2011 bij de gemeente is ontvangen. Ter zitting heeft [appellante] erkend dat de zienswijze eerst op 14 januari 2011 bij de gemeente is ingediend. Verder is niet gebleken dat [appellante] mondeling zienswijzen naar voren heeft gebracht.
De conclusie is dat [appellante] buiten de wettelijke termijn zienswijzen naar voren heeft gebracht. Verder heeft zij geen feiten gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen haar redelijkerwijs niet kan worden verweten.
5. Gelet op artikel 6:13 van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk.
Aan de inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden komt de Afdeling dan ook niet toe.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012