201201513/1/R3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Asten,
2. [appellanten sub 2], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats], gemeente Asten,
de raad van de gemeente Asten,
verweerder.
Bij besluit van 22 november 2011, kenmerk 11.11.07, heeft de raad het bestemmingsplan "Heusden Komgebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.C.M. Reumkens-Spanjer en mr. J.M.P.M. Bouten, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] verschenen.
Het beroep van [appellant sub 1]
1. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" heeft vastgesteld voor een stukje grond naast zijn perceel [locatie a]. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad in de beantwoording van de zienswijze onvoldoende gemotiveerd waarom het betreffende stukje grond niet overeenkomstig de bestaande situatie is bestemd. Daarnaast is het volgens [appellant sub 1] niet aannemelijk dat het betreffende stukje grond binnen drie jaar na de vaststelling van het plan nodig is voor een nieuwe ontwikkeling, nu de situatie ter plaatse al jaren hetzelfde is. Ter zitting heeft [appellant sub 1] toegelicht dat hij het betreffende stukje grond wil blijven gebruiken als oprit en dat hij het aanwezige gebouw wenst af te breken om er een garage te bouwen.
1.1. In de nota van zienswijzen is gereageerd op de zienswijze van [appellant sub 1]. Daaruit blijkt dat het betreffende stukje grond in het verleden door de gemeente aan [appellant sub 1] in gebruik is gegeven met de mogelijkheid daarop een carport te bouwen, met het voorbehoud dat het stukje grond op de eerste aanzegging ontruimd moet worden. Gelet op de ligging van het stukje grond, grenzend aan het te herontwikkelen terrein van het voormalig bedrijf aan [locatie a], blijft de bestemming "Maatschappelijk" gehandhaafd, aldus de nota van zienswijzen.
1.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad een ruime mate van beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingen en voorschriften voor gronden. De bestemming "Maatschappelijk" staat niet in de weg aan het huidige gebruik van het betreffende stukje grond als oprit en de aanwezigheid van een carport. De raad heeft daarnaast verklaard niet mee te willen werken aan nieuwe bebouwing ter plaatse, omdat voor het terrein, waar het betreffende stukje grond onderdeel van uitmaakt, plannen in ontwikkeling zijn die naar verwachting binnen vijf jaar worden gerealiseerd. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verwachting onrealistisch is.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad aan het betreffende stukje grond in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk" kunnen toekennen.
1.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor een stukje grond naast het perceel [locatie a] in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2. Op 10 september 2012, derhalve op de veertiende dag voor de zitting, heeft de raad een nader stuk ingediend. Het betreft een advies over de bouwaanvraag van [appellant sub 2] van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) van 3 september 2012.
[appellant sub 2] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het stuk is ingediend in strijd met de goede procesorde, omdat de raad het gebruikt als deskundigenrapport dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en hij, wegens gebrek aan tijd voor de zitting, niet meer de gelegenheid heeft gehad een deskundige in te schakelen om te reageren op het advies van de AAB.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
De Afdeling stelt vast dat het advies van de AAB voor het verstrijken van de vorenbedoelde termijn is ingediend. Het advies betreft een aanvulling op het eerdere advies van de AAB van 25 september 2008 dat reeds onderdeel uitmaakt van de op de zaak betrekking hebbende stukken en hiermee in overeenstemming is. De Afdeling acht, mede omdat de inhoud van het nadere stuk niet van dien aard is dat slechts door middel van een in te schakelen deskundige een reactie mogelijk was, niet aannemelijk dat er voor [appellant sub 2] niet voldoende tijd was om inhoudelijk op het advies te kunnen reageren. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het advies wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten of het onderzoek te heropenen om [appellant sub 2] alsnog op het advies te laten reageren.
3. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" heeft vastgesteld, voor zover daarbinnen een bouwvlak is toegekend aan het perceel [locatie b]. Hij voert daartoe aan dat een nieuwe woning op dat perceel hem beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden van zijn naastgelegen glastuinbouwbedrijf op het perceel [locatie c]. In dit verband wijst hij er op dat op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008", dat van toepassing is op zijn perceel, de afstand tussen kassen en woningen van derden minimaal 25 m moet bedragen en dat de kortste afstand tussen de bestaande kassen op zijn perceel en het nieuwe bouwvlak met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie b] precies 25 m bedraagt. Dit betekent dat uitbreiding aan de noordwestzijde, in de richting van het perceel [locatie b], niet meer mogelijk is. [appellant sub 2] stelt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn uitbreidingsplannen, terwijl daartoe op 23 mei 2008 een aanvraag om een bouwvergunning is ingediend. Daarbij heeft [appellant sub 2], mede onder verwijzing naar de noodzaak om een warmteterugwininstallatie aan die kant te situeren, gemotiveerd uiteengezet dat verwezenlijking van de uitbreiding van de kas om technische redenen uitsluitend aan die kant mogelijk is en gesteld dat de gronden aan de oostzijde niet bij hem in eigendom zijn.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een afstand van 25 m is aangehouden tussen de bestaande bebouwing van het glastuinbouwbedrijf en de nieuw te bouwen woning. Hoewel de uitbreidingsmogelijkheden voor het glastuinbouwbedrijf hierdoor worden ingeperkt, was uitbreiding aan de noordwestzijde van het bedrijf al niet reëel, wegens de daar aanwezige bebouwing in de vorm van een bedrijfswoning en een zwembad. De bouwaanvraag van [appellant sub 2] betreft verder geen concreet uitgewerkt plan, omdat de voor zijn bedrijf exact benodigde voorzieningen en apparatuur met bijbehorend ruimtebeslag nog niet duidelijk zijn. Daarnaast heeft [appellant sub 2] volgens de raad niet aannemelijk gemaakt dat een uitbreiding aan de oostzijde van het perceel niet reëel zou zijn. De betreffende gronden zijn eigendom van de gemeente en [appellant sub 2] is een aanbod gedaan deze gronden te verwerven. Gelet hierop stelt de raad meer belang te hechten aan de bouw van de nieuwe woning en de daarmee gepaard gaande herstructurering van het perceel.
3.2. Niet in geschil is dat de kortste afstand tussen het bouwvlak met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie b] en de bestaande kassen van het glastuinbouwbedrijf op het perceel [locatie c], 25 m bedraagt. Op de gronden van [appellant sub 2] is het bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008" van toepassing, op basis waarvan ingevolge artikel 3, lid 3.3.4, van de planregels en de daarbij behorende tabel, een minimale afstand van kassen tot woningen van 25 m moet worden aangehouden.
3.3. Op 23 mei 2008 heeft [appellant sub 2] een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend om zijn bedrijfsgebouwen in noordwestelijke richting uit te breiden. Mede in verband met de beoordeling van die bouwaanvraag is op 25 september 2008 advies door de AAB uitgebracht, dat is aangevuld op 3 september 2012. Nu de planregels, behorend bij het bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008", dit criterium niet bevatten, is door de AAB in zijn advisering ten onrechte bezien of de door [appellant sub 2] gewenste uitbreiding noodzakelijk is voor de doelmatigheid en continuïteit van de bedrijfsvoering. Evenmin is met de in het advies vervatte stelling dat de vraag kan worden gesteld of een andere locatie bedrijfstechnisch meer voor de hand ligt een antwoord gegeven op de vraag of het bouwplan van [appellant sub 2] reëel is. Verder is niet inzichtelijk gemaakt waarom de bouwaanvraag niet concreet genoeg is. De enkele stelling dat aan de noordwestzijde onder meer een zwembad en de bedrijfswoning aanwezig zijn, biedt geen grond voor het oordeel dat uitbreiding in noordwestelijke richting niet reëel is. Niet weersproken is de stelling van [appellant sub 2] dat het zwembad bestaat uit een bassin dat eenvoudig kan worden ontmanteld, en dat de bedrijfswoning niet hoeft te worden verplaatst of gesloopt.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zijn standpunt dat uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf aan de noordwestzijde niet reëel is, onvoldoende onderbouwd en heeft hij daardoor onvoldoende aandacht besteed aan het belang van [appellant sub 2] .
3.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie b], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Asten van 22 novenber 2011, kenmerk 11.11.07, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Heusden Komgebied", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie b];
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Asten tot vergoeding van bij de [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 917,32 (zegge: negenhonderdzeventien euro en tweeëndertig cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Asten aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdentwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012