201113464/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 november 2011 in zaak nr. 11/614 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie.
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan ten behoeve van de legalisering van het huidige gebruik van bouwwerken en gronden, gelegen aan de [locatie a], voor zover het betreft het gebruik van een viertal ruimten als autoherstelwerkplaats, nr.[…], voor zover het betreft het gebruik van een tuin voor opslag van auto's en automaterialen, nr. […], voor zover het betreft het gebruik van een tweelaags pand als autoherstelwerplaats en nr. […], voor zover het betreft het gebruik van een viertal ruimten als autoherstelwerplaats en nr. […], voor zover het gebruik van twee ruimten als autoherstelwerkplaats en spuitcabine, te Rotterdam (hierna: de percelen).
Bij besluit van 8 september 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd een projectbesluit te nemen ter legalisering van voormeld gebruik.
Bij besluit van 24 december 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen de besluiten van 19 augustus 2010 en 8 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman en F.L. van Vliet, beiden werkzaam bij de deelgemeente, zijn verschenen.
1. Het verzoek van [appellant] bij aanvang van de zitting, de zitting uit te stellen, omdat hij zich niet door een juridisch bijstandsverlener kan laten bijstaan, is door de Afdeling afgewezen.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan uitbreidingsplan in onderdelen "Kleiweg en omgeving", rust op de percelen de bestemming "Gemengde bebouwing".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd om te worden bebouwd met eengezinshuizen; het is toegestaan op de grond behorende bij een voor bewoning bestemd pand berg- of werkplaatsen op te richten.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 138, van de voorschriften "Verzamelherziening inzake gebruiksbepaling", is in deze herziening het uitbreidingsplan in onderdelen "Kleiweg en omgeving" begrepen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het verboden om onbebouwde gronden, gebouwen en andere bouwwerken, gelegen in de in artikel 1 bedoelde bestemmingsplannen, geheel of gedeeltelijk te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan gegeven bestemming en/of het volgens de bij het plan behorende voorschriften uitsluitend toelaatbare gebruik, dan wel met de uit die voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing.
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften "Tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling", dient in de gebruiksbepalingen, die onder welke benaming ook onderdeel uitmaken van de bestemmingsplannen, die zijn vermeld in de bij deze voorschriften behorende bijlagen A en B, onder 'gebruik' te worden verstaan: gebruiken, in gebruik geven, doen gebruiken of laten gebruiken.
In bijlage A is het uitbreidingsplan in onderdelen "Kleiweg en omgeving" vermeld.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de bouwwerken en gronden op de percelen niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat uit de planvoorschriften niet kan worden afgeleid dat alleen bedrijvigheid aan huis is toegestaan wanneer die door de bewoners van de woningen op de percelen wordt uitgeoefend. Tevens voert hij aan dat aan zijn [vader], in 1963 bouwvergunning is verleend voor tien garageboxen met een werkplaats, die steeds met medeweten van de gemeente en in overeenstemming met het bestemmingsplan "Kleiweg en omgeving" zijn verhuurd aan diverse bedrijven en particulieren. Subsidiair betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen of een projectbesluit te nemen om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op te heffen. Hiertoe voert hij aan dat de percelen in het kader van de onroerendezaakbelasting altijd zijn aangeslagen als bedrijfsterrein en ook bij het kadaster als bedrijfsterrein bekendstaan. Voorts voert hij aan dat zowel voor als na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Kleiweg en omgeving" diverse gebouwen op de percelen geheel of gedeeltelijk verhuurd zijn geweest aan verschillende bedrijven, alsmede dat uit diverse luchtfoto's blijkt dat, anders dan het college stelt, geen sprake is van verrommeling op de percelen.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gebruik van de bouwwerken en gronden op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er, anders dan thans het geval is, een verband dient te zijn tussen de woning en het gebruik van de bergingen of werkplaatsen, in die zin dat alleen bedrijvigheid aan huis is toegestaan en niet bedrijvigheid die losstaat van de bewoners van de woning. Zij heeft tevens terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011 in zaak nr.
201007005/1/H1. In deze uitspraak heeft de Afdeling met betrekking tot het perceel [locatie b], waarvoor hetzelfde bestemmingsplan en dezelfde bestemming gelden als voor de onderhavige percelen, overwogen dat het gebruik van de in geschil zijnde bergingen als autoherstelwerkplaats, in strijd is met artikel 1 van de voorschriften tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de voorschriften verzamelherziening inzake gebruiksbepaling. De enkele, niet onderbouwde, stelling van [appellant] dat in 1963 bouwvergunning is verleend voor garageboxen met een werkplaats, die in overeenstemming met het bestemmingsplan aan diverse bedrijven en particulieren zijn verhuurd, is onvoldoende om het oordeel van de rechtbank onjuist te achten.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen weigeren medewerking te verlenen aan de afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de beslissing al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan of een projectbesluit te nemen, behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het dagelijks bestuur, waarbij het beleidsvrijheid heeft en de rechter zich moet beperken tot de vraag of het in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te weigeren dan wel een projectbesluit te nemen heeft kunnen komen. Het dagelijks bestuur is, naar het ter zitting heeft toegelicht, van opvatting dat de gronden in kwestie in overeenstemming met de erop rustende bestemming moeten worden gebruikt. Tevens heeft het ter zitting toegelicht dat ook in een volgend bestemmingsplan naar verwachting aan de bedoelde gronden de bestemming "Gemengde bebouwing" zal worden toegekend, waarbij het in geschil zijnde gebruik nog steeds niet is toegestaan. Het dagelijks bestuur heeft in dit verband gewezen op de overlast die door omwonenden van het bedoelde gebruik wordt ervaren.
Hetgeen [appellant] in het hogerberoepschrift en ter zitting heeft betoogd, is onvoldoende om tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank te komen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012