ECLI:NL:RVS:2012:BY1050

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203173/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen bouwvergunningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een maatschap tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 1 maart 2012 het beroep van de maatschap ongegrond verklaarde. De maatschap had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen, die op 2 februari 2011 reguliere bouwvergunningen verleenden voor het bouwen van woningen op twee percelen. De maatschap stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat zij zicht had op het bouwplan. De rechtbank oordeelde echter dat de maatschap niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, gezien de afstand tussen de bedrijfsgebouwen van de maatschap en de bouwlocatie, die ongeveer 800 meter bedraagt. De rechtbank concludeerde dat het zicht op de te bouwen woningen, door de bestaande bomenrijen en de afstand, nagenoeg nihil zou zijn. De maatschap voerde aan dat de groenstrook die bij de ruimtelijke onderbouwing van het besluit was betrokken, niet meegeteld mocht worden bij de beoordeling van de belanghebbendheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de maatschap niet rechtstreeks in haar belangen werd geraakt door de besluiten van 2 februari 2011. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201203173/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: de maatschap), gevestigd te [plaats], gemeente Terneuzen, waarvan de maten zijn [maat a, b en c], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 1 maart 2012 in zaken nrs. 11/849 en 12/140 in het geding tussen:
de maatschap
en
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
Procesverloop
Bij besluiten van 2 februari 2011 heeft het college onderscheidenlijk aan [vergunninghouders] met gebruikmaking van een bij besluit van 13 januari 2009 verleende vrijstelling reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie a],(kavel 1) en op het [locatie b], (kavel 4) (hierna: de percelen), beiden te [plaats].
Bij afzonderlijke besluiten van 3 augustus 2011 heeft het college de door de maatschap daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2012 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder 1] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2012, waar de maatschap, vertegenwoordigd door [geamchtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. Manski, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
2.    De maatschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet-ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de besluiten van 2 februari 2011. Daartoe voert zij aan dat zij zicht heeft op het bouwplan en derhalve belanghebbende is bij deze besluiten. Voorts voert zij aan dat de groenstrook die volgens de aan het besluit van 13 januari 2009 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing zal worden aangebracht, niet mag worden meegenomen bij de beoordeling of er belanghebbendheid is.
2.1.    Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient de maatschap, althans dienen haar maten, volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang te hebben dat haar in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door de bestreden besluiten.
2.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de maatschap niet als belanghebbende bij de besluiten van 2 februari 2011 kan worden aangemerkt. De rechtbank is uitgegaan van de afstand tussen de bedrijfsgebouwen van de maatschap, die ten westen van de bouwlocatie liggen, en de bouwlocatie, zijnde ongeveer 800 m. Ook uitgaande van de afstand tussen de perceelsgrens van de maatschap en de bouwlocatie, zijnde ongeveer 650 m, zal het zicht op de te bouwen woningen, in combinatie met de bestaande bomenrijen, nagenoeg nihil zijn. De woningen zullen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, worden gerealiseerd in een groene omgeving met een parkachtig karakter, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat aan de westzijde van de bouwlocatie de watergang de Boskreek ligt. De 25 m brede strook grond tussen de Boskreek en de achterzijde van de bouwlocatie zal worden ingeplant met streekeigen beplanting. Deze beplanting zal bestaan uit solitaire hoogstambomen, knotwilgen, plaatselijk bosplantsoen en lagere beplanting, waardoor het zicht op het bouwplan vanaf het perceel van de maatschap nog meer zal worden beperkt. Anders dan de maatschap betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college deze groenstrook niet mocht betrekken bij de vraag of de maatschap als belanghebbende bij de besluiten van 2 februari 2011 kan worden aangemerkt. Weliswaar zal het zicht minder worden beperkt in perioden dat de bomen en struiken zonder blad zijn, maar dit neemt niet weg dat een groot gedeelte van het jaar het zicht op de te bouwen woningen zal worden ontnomen door de beplanting. Gelet op het voorgaande en gezien de afstand tussen het perceel van de maatschap en de bouwlocatie, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de maatschap niet rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt door de besluiten van 2 februari 2011. De verwijzing door de maatschap naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 1999 in zaak nr. H01.98.1642 (aangehecht), leidt niet tot een ander oordeel, nu de Afdeling het daarin neergelegde criterium niet meer hanteert. Derhalve heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college de maatschap terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen de besluiten van 2 februari 2011.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012
531-736.