ECLI:NL:RVS:2012:BY1053

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110034/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Nieuw-Terbregge' vastgesteld door de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de vereniging Terbregge's Belang beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam, dat op 9 juni 2011 het bestemmingsplan 'Nieuw-Terbregge' heeft vastgesteld. De vereniging heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna het bezwaar is doorgezonden naar de Raad van State. De zitting vond plaats op 30 juli 2012, waar de vereniging werd vertegenwoordigd door haar penningmeester en secretaris, en de raad door een ambtenaar van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de ontvankelijkheid van het beroep van de vereniging beoordeeld. De raad betwistte de ontvankelijkheid, stellende dat de vereniging geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling oordeelde echter dat de vereniging, die opkomt voor de belangen van de bewoners van Terbregge, als belanghebbende moet worden aangemerkt. Dit omdat de vereniging een bundeling van individuele belangen vertegenwoordigt die rechtstreeks bij het besluit betrokken zijn.

De vereniging heeft ook betoogd dat het plandeel met de bestemming 'Bedrijf - Gemeentewerf' altijd een groenbestemming had en dat er toezeggingen zijn gedaan door medewerkers van de deelgemeente. De Afdeling oordeelde dat de vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat er concrete toezeggingen zijn gedaan die rechtens te honoreren verwachtingen wekten. De raad heeft het bestemmingsplan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 24 oktober 2012.

Uitspraak

201110034/1/R4.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Terbregge's Belang, gevestigd te Rotterdam,
appellante,
en
de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Terbregge" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging bezwaar gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders heeft het bezwaar doorgezonden aan de Raad van State ter behandeling als beroepschrift.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2012, waar de vereniging, vertegenwoordigd door ing. [penningmeester] en drs. [secretaris], en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor het gebied gelegen tussen de Rotte, de Terbregseweg, het knooppunt Terbregseplein en het spoor tussen Rotterdam en Gouda. Het plan vormt een herziening van het vorige bestemmingsplan "Nieuw Terbregge" en is overwegend conserverend van karakter. Daarnaast biedt het plan ruimte aan nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied.
Intrekking beroepsgronden
2.    Ter zitting heeft de vereniging de beroepsgrond inzake de maximale nok- en bouwhoogtes die mogelijk worden gemaakt na toepassing van de wijzigingsbevoegdheden voor de gronden waarop de voormalige manege aan de Bergse Linker Rottekade is gelegen en het gebied onder aan de dijk aan de Bergse Linker Rottekade, de beroepsgrond dat in het plan ten onrechte is vermeld dat in het plangebied geen monumenten of beeldbepalende objecten zijn gelegen en de beroepsgrond gericht tegen het plandeel met een bedrijfsbestemming in het westen van het plangebied, ingetrokken.
Ontvankelijkheid
3.    De raad betoogt dat onduidelijk is of [secretaris], die het beroepschrift heeft ondertekend, zelfstandig bevoegd is beroep in te stellen namens de vereniging.
3.1.    Bij brief van 14 oktober 2011 heeft [secretaris], daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld, een machtiging overgelegd, ondertekend door [voorzitter], [secretaris] en [penningmeester]. Uit de statuten van de vereniging blijkt dat het dagelijks bestuur van de vereniging bestaat uit de voorzitter, de secretaris en de penningmeester, en dat het dagelijks bestuur gezamenlijk bevoegd is de vereniging in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Nu blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 19 oktober 2011 de functies van voorzitter, secretaris en penningmeester worden bekleed door voornoemde personen, en de machtiging door de leden van het dagelijks bestuur gezamenlijk is ondertekend, moet worden geoordeeld dat [secretaris] heeft aangetoond dat hij gemachtigd is om namens de vereniging beroep in te stellen. Het betoog van de raad faalt.
4.    De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van de vereniging. De raad stelt dat de vereniging geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hiertoe heeft de de raad ter zitting aangevoerd dat de statutaire doelen van de vereniging onvoldoende aanknopingspunten bieden om te kunnen aannemen dat het belang van de vereniging rechtstreeks is betrokken bij het bestemmingsplan.
4.1.    Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.2.    De vereniging komt blijkens haar doelstelling op voor de belangen van de bewoners van de buurtschap/het dorp Terbregge. Aannemelijk is dat verschillende bewoners van Terbregge gevolgen van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen kunnen ondervinden. De vereniging brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van individuele natuurlijke personen die door dat besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door de vereniging tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Gelet op het vorenstaande dient de vereniging als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt.
5.    De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van de vereniging, voor zover dat is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Gemeentewerf" aan de Terbregseweg in het oosten van het plangebied, omdat zij in zoverre geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht en haar beroep zich niet richt tegen een wijziging bij vaststelling.
5.1.    Ingevolge de artikelen 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro en artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Hiervan is onder meer sprake indien het beroep is gericht tegen wijzigingen die door de raad bij de vaststelling van het plan zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan en belanghebbende daardoor in een ongunstiger positie is gebracht.
5.2.    Over het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Gemeentewerf" in het oosten van het plangebied heeft de vereniging geen zienswijze naar voren gebracht. Het plan is ten aanzien van dit plandeel gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. De wijziging brengt met zich dat op de voornoemde gronden minder groenvoorzieningen kunnen worden aangelegd. Nu de vereniging hierdoor in een ongunstiger positie wordt gebracht ten opzichte van het ontwerpplan, bestaat in zoverre geen reden het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep inhoudelijk
6.    De vereniging stelt dat het bestreden plandeel altijd een groenbestemming had. Volgens haar zou rond 1990 zijn afgesproken dat dit gebied, na tijdelijk gebruik als parkeerterrein, weer in de oorspronkelijke staat zou worden teruggebracht. Volgens de vereniging gaat het om een plechtige belofte van het sectorhoofd Ruimtelijke ordening Buitenruimte van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek. Hiertoe heeft zij tevens verklaringen van deze en een andere oud-medewerker van de deelgemeente overgelegd.
6.1.    De Afdeling verstaat het betoog van de vereniging aldus dat zij stelt dat aan haar toezeggingen zijn gedaan door verschillende medewerkers van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek en dat de raad, gelet hierop, door het plan vast te stellen in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2011, in zaak nr.
201009749/1/H1) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een groenbestemming zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
6.2.    In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Wiebenga    w.g. Drouen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012
271-685.