201203654/1/R4.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1]], wonend te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beryllus Theta Rotterdam B.V. (hierna: BTR), gevestigd te Hilversum,
appellanten,
de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "IJsselmonde-Centrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en BTR beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2012, waar [appellant sub 1], BTR, vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, P.J.J. Teunissen en S. Prins, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor IJsselmonde-Centrum. Het plan is gedeeltelijk conserverend van aard en biedt mogelijkheden voor (her)ontwikkelingen.
Het plangebied wordt globaal begrensd in het noorden door de Dwarsdijk en de Groene Tuin, in het oosten door de Groene Tuin en de Reyerdijk, in het zuiden door de Reyerdijk en in het westen door de Kreekhuizenlaan, de Kreekkade, de Olympiaweg en de Darinckdelversstraat.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld. Volgens [appellant sub 1] zijn de kosten voor het bouwrijp maken van gronden sinds 2003 enorm gestegen en heeft de gronduitgifte op onjuiste wijze plaatsgevonden.
2.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou [appellant sub 1] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant sub 1] geen eigenaar is van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied.
Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 1] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de desbetreffende delen van een exploitatieplan, kan hij evenmin worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre niet-ontvankelijk.
Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet
3. [appellant sub 1] betoogt dat de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) ten onrechte van toepassing is verklaard op het bestreden besluit.
3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met onderdeel 8.2 van bijlage I bij de Chw, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de aanleg of wijziging van tramwegen.
3.2. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van een nieuw tramtracé. Gelet daarop is de Chw van toepassing op het bestreden besluit.
4. [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende gelegenheid tot inspraak is geboden. De door de gemeente ingestelde klankbordgroep heeft geen invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming ten aanzien van het plan, aldus [appellant sub 1].
4.1. Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het al dan niet schenden van een inspraakverplichting heeft derhalve geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
5. [appellant sub 1] vreest voor geluidoverlast als gevolg van het gebruik van de trambaan. Volgens [appellant sub 1] is onduidelijk welke geluidmaatregelen voor zijn woning aan de Kruidentuin 87 te Rotterdam worden getroffen.
5.1. De raad stelt dat ten behoeve van het plan door Gemeentewerken Rotterdam akoestisch onderzoek is verricht naar het geluid als gevolg van het gebruik van de trambaan waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Gebiedsbestemmingsplan IJsselmonde-Centrum" van 9 december 2010. De geluidbelasting van de trambaan op de woningen aan de Kruidentuin is niet onderzocht, omdat de Kruidentuin niet grenst aan het toekomstige tramtracé, aldus de raad. Volgens de raad zijn de boogstralen van het toekomstige tramtracé ruim opgezet om geluidoverlast te minimaliseren en worden aanpassingen aan de trams gedaan.
5.2. In de plantoelichting staat dat, nu er geen normen in de Wet geluidhinder zijn opgenomen voor tramlawaai, de geluidwaarden zijn vergeleken met de normen voor het wegverkeerslawaai. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de berekende geluidbelasting van niet zoneplichtige bronnen niet hoger mag zijn dan de maximaal toegestane waarde van 63 dB bij wegverkeerslawaai. Uit voornoemd akoestisch onderzoek van 9 december 2010 volgt dat de hoogst berekende waarde van de tramlijn op geluidgevoelige bebouwing langs het tracé 61,6 dB is op een school aan de Palmentuin.
In de plantoelichting staat voorts dat naast voornoemde boogstralen van het nieuwe tramtracé, de trams worden uitgerust met wieldempers, waardoor wielbanden minder trillen en hierdoor minder geluid veroorzaken. Daarnaast wordt voor het desbetreffende tramtype een wielflens smeringsysteem ontwikkeld, waardoor slijtage en geluid verder zullen afnemen. De verwachting is dat door de combinatie van aanpassingen aan de trams en voorzieningen aan de trambaan, het tramgeluid zal wegvallen in het omgevingsgeluid, aldus de plantoelichting.
5.3. Het dichtstbijzijnde gedeelte van het voorziene tramtracé ligt op ongeveer 100 meter van de woning van [appellant sub 1]. Voornoemde school aan de Palmentuin, waar 61,6 dB is berekend, ligt op ongeveer 15 meter van de trambaan. Gelet op het voorgaande heeft [appellant sub 1], mede vanwege de vermelde aanpassingen aan de trams, niet aannemelijk gemaakt dat hij zodanige geluidoverlast zal ervaren als gevolg van het gebruik van de tramlijn dat de raad deze uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid het tramtracé als zodanig kunnen opnemen in het plan.
Verkeer, luchtkwaliteit en bezonning
6. [appellant sub 1] vreest voor verkeersoverlast en een verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de reeds aanwezige parkeergarage in de nabijheid van zijn woning. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de bezonning van zijn woning is verslechterd door het realiseren van een woontoren in de directe nabijheid van zijn woning. Voornoemde woontoren is voorts niet gerealiseerd in overeenstemming met het daarvoor opgestelde beeldkwaliteitsplan, aldus [appellant sub 1].
6.1. De raad stelt dat voor de reeds gerealiseerde parkeergarage en woontoren vrijstellingen op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) en bouwvergunningen zijn verleend. De raad stelt voorts dat geen onderzoek is uitgevoerd naar de verkeersintensiteiten op de Kruidentuin als gevolg van het plan, nu zich daar geen nieuwe ontwikkelingen voordoen. Naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit is onderzoek uitgevoerd ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen, waaruit blijkt dat aan alle normen wordt voldaan, aldus de raad. Volgens de raad wordt de bezonning van de woningen aan de Kruidentuin beïnvloed door de reeds gerealiseerde gebouwen op grond van voornoemde vrijstellingen en bouwvergunningen.
6.2. Met het plan is beoogd om hetgeen met de eerder genoemde vrijstellingen en bouwvergunningen ter plaatse mogelijk is gemaakt, waaronder de parkeergarage en de woontoren, planologisch vast te leggen. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die de raad bij de vaststelling van het plan heeft moeten maken, nauw aan bij de afweging van het college van burgemeester en wethouders in het kader van de verzochte vrijstelling. De verandering van gebruik die mogelijk is gemaakt door de verleende vrijstelling en de bouwmogelijkheden die mogelijk zijn gemaakt door de verleende bouwvergunning zijn onherroepelijk geworden en moeten derhalve voor rechtmatig worden gehouden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een andere afweging had moeten maken, nu gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting het plan op dit punt in aard en omvang geen mogelijkheden biedt die afwijken van hetgeen voornoemde vrijstelling en bouwvergunning mogelijk maken. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de vaststelling van het plan een verandering van omstandigheden was ten opzichte van het besluit op bezwaar omtrent de vrijstelling en bouwvergunning die daartoe noopte.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de gerealiseerde woontoren niet overeenkomt met het beeldkwaliteitsplan, overweegt de Afdeling dat dit geen aspect betreft dat in het kader van deze procedure aan de orde kan komen.
7. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte geen politiebureau in het plan is opgenomen hoewel hiertoe toezeggingen zijn gedaan. Volgens hem neemt de criminaliteit toe en is de behoefte aan een politiebureau groot.
7.1. De raad stelt dat met de bestemming "Centrum -2" onder meer maatschappelijke voorzieningen mogelijk worden gemaakt en dat een politiebureau binnen deze bestemming kan worden gerealiseerd.
7.2. De raad komt beleidsvrijheid toe om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Gelet hierop en gelet op het standpunt van de raad zoals hierboven weergegeven, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen geen specifieke bestemming voor een politiebureau in het plan op te nemen.
8. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte bomen moeten worden gekapt ten behoeve van de realisering van de trambaan, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
9. Met betrekking tot de beroepsgronden die [appellant sub 1] niet expliciet in het beroepschrift heeft vermeld, maar door middel van een verwijzing naar de zienswijzen in het beroepschrift heeft ingelast, overweegt de Afdeling dat in de nota van beantwoording van de zienswijzen is ingegaan op deze zienswijzen en bedenkingen. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen onjuist zou zijn.
10. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan.
In hetgeen [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Artikel 9.2.3 van de planregels
11. BTR kan zich niet verenigen met artikel 9, lid 9.2.3, onder a, van de planregels, voor zover detailhandel op de begane grond wordt beperkt tot 600 m². Volgens BTR wordt zij hierdoor beperkt in haar gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan.
11.1. De raad stelt dat het vorige plan, "Uitbreidingsplan in hoofdzaak Groot IJsselmonde", geen voorschriften kende voor de ter plaatse geldende bestemming "Kernbebouwing". Volgens de raad blijkt echter uit de toelichting bij dat plan dat voornoemd bestemmingsplan beoogde meerdere functies mogelijk te maken, derhalve niet uitsluitend detailhandel, zonder aan te geven waar en in welke omvang. In de bestaande situatie wordt op de begane grond 600 m² ten behoeve van detailhandel gebruikt en met toepassing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan dit worden uitgebreid, aldus de raad.
11.2. Het perceel van BTR aan de Keizerswaard 15, alsmede Ruigewaard 2 en 20 te Rotterdam heeft de bestemming "Centrum -4".
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Centrum -4" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, op de begane grond en 1e verdieping.
Ingevolge lid 9.2.3, onder a, mogen bedrijven niet meer dan 5.000 m² b.v.o. innemen, detailhandel niet meer dan 600 m² b.v.o. op de begane grond en 1.000 m² b.v.o. op de 1e verdieping.
11.3. Daargelaten of het vorige plan meer mogelijkheden bood ten aanzien van detailhandel dan dit plan, ziet de Afdeling in hetgeen BTR heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestaande situatie als zodanig heeft kunnen bestemmen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de in het vorige plan eventueel voorziene mogelijkheden voor een groter vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel ter plaatse niet zijn verwezenlijkt en voorts niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen.
12. BTR kan zich voorts niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid voor haar perceel zoals neergelegd in artikel 41, lid 41.2 van de planregels. Volgens BTR kan zij door de tweede zin in deze planregel worden gehinderd in de realisatie van haar plannen.
12.1. Ingevolge artikel 41, lid 41.1 van de planregels mogen burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "wro - zone - wijzigingsgebied - 1" wijzigen in de bestemmingen "Verkeer-Verblijfsgebied" respectievelijk "Centrum - 5", welke laatstgenoemde bestemming zal luiden zoals vermeld in lid 41.4 tot en met lid 41.8.
Ingevolge artikel lid 41.2 mag ingeval sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro deze wijzigingsbevoegdheid slechts worden toegepast nadat de eigenaar(s) van gronden die vallen binnen het wijzigingsgebied met de gemeente Rotterdam overeenstemming hebben bereikt over de grondexploitatiekosten. Eerder bedoelde grondeigenaars die betrokken zijn bij fase 2 van het concept Kaderplan centrumplan IJsselmonde, dienen bovendien de samenwerkingsovereenkomst te zijn aangegaan tot uitvoering van het concept Kaderplan.
12.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat BTR niet wordt geraakt door de voorwaarde dat een samenwerkingsovereenkomst dient te worden aangegaan, nu deze voorwaarde alleen ziet op grondeigenaren die zijn betrokken bij fase 2 van het concept Kaderplan centrumplan IJsselmonde en BTR hier niet onder valt. BTR heeft deze lezing ter zitting bevestigd, maar acht de planregel voor meerdere interpretaties vatbaar. De Afdeling volgt BTR niet in dit standpunt en neemt daarbij in aanmerking dat de raad blijkens zijn standpunt de lezing onderschrijft dat de planregel er niet aan in de weg staat dat BTR het college van burgemeester en wethouders verzoekt een wijzigingsplan voor haar perceel vast te stellen en dat BTR daarbij niet afhankelijk is van de grondeigenaren die zijn betrokken bij fase 2 van het concept Kaderplan centrumplan IJsselmonde. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat BTR wordt gehinderd in de realisatie van haar plannen door artikel 41, lid 41.2 van de planregels. Het betoog faalt.
13. BTR betoogt dat in artikel 41, lid 41.5.3, onder a, van de planregels ten onrechte een maximum percentage voor detailhandel is opgenomen. Zij acht voormelde planregel in strijd met de rechtszekerheid, omdat geen zicht bestaat op de "nulsituatie" bij de vaststelling van het plan. Volgens BTR is onduidelijk hoeveel ruimte nog bestaat voor detailhandel en wanneer deze ruimte volledig is benut. Zij stelt voor de zinsnede "detailhandel (incl. bankfilialen) 32.800 m² b.v.o." te schrappen.
13.1. De raad stelt dat ter voorkoming van rechtsonzekerheid op dit punt in het plan bij die globale bestemmingen waarin meerdere functies worden toegelaten, een verbod is opgenomen voor functieverandering met een ontheffingsmogelijkheid. Uitgaande van de nulsituatie bij inwerkingtreding van het plan, kan met voornoemd instrument worden geregistreerd welke veranderingen er plaatsvinden in de aanwezige hoeveelheden van de diverse functies.
13.2. Ingevolge artikel 41, lid 41.5.3, onder a, van de planregels is voor detailhandel (incl. bankfilialen) maximaal 32.800 m² b.v.o. toegestaan.
13.3. In de plantoelichting staat dat door middel van de wijzigingsbevoegdheid de herstructurering van het winkelcentrum Keizerswaard mogelijk wordt gemaakt. De gronden die onderdeel uitmaken van de herstructurering zijn bestemd overeenkomstig de bestaande situatie op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan. Bij de herstructurering ligt de nadruk op het uitbreiden en doorontwikkelen van het winkelcentrum, waarbij 10.112 m² b.v.o. detailhandel kan worden toegevoegd, aldus de plantoelichting. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de nulsituatie in kaart is gebracht door het inventariseren van het in de verleende omgevingsvergunningen voor de thans aanwezige bedrijven toegestane vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 41, 41.5.3, onder a, van de planregels in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld, nu de raad de nulsituatie in kaart heeft gebracht en duidelijk is hoeveel ruimte bestaat voor de uitbreiding van het vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel. In hetgeen BTR heeft aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maximeren van het vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
14. BTR betoogt dat het plan ten onrechte de mogelijkheid biedt de passage tussen haar pand en het naburige pand te bebouwen. Zij vreest hierdoor te worden belemmerd in haar bedrijfsvoering, nu haar bedrijf via de desbetreffende passage wordt ontsloten.
14.1. De desbetreffende passage heeft de bestemming "Gemengd -2".
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd -2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel op de begane grond; alsmede op de 1e verdieping, voor zover aanwezig ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpplan;
e. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals erf, ontsluitingswegen en -paden, passages, laad- en loshoven, bevoorradingsgangen, liften, trappenhuizen, openbare nutsvoorzieningen en dergelijke.
14.2. Gelet op hetgeen mogelijk is op gronden met de bestemming "Gemengd - 2" is de passage als zodanig bestemd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een eventuele aanvraag voor een omgevingsvergunning om ter plaatse te bouwen dient naast het plan te worden getoetst aan het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening en dat gelet hierop niet de verwachting bestaat dat de thans aanwezige passage zal worden volgebouwd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voornoemde bestemming niet zal leiden tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van BTR.
15. In hetgeen BTR heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover ontvankelijk, en het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beryllus Theta Rotterdam B.V. ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012