201107517/1/T1/R3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. de naamloze vennootschap N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, gevestigd te Rotterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Sint-Oedenrode,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
4. [appellant sub 4], wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
de raad van de gemeente Son en Breugel,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 4], bijgestaan door mr. M. Brüll, advocaat te Helmond, [appellant sub 5A], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.C. Groeneveld, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor het buitengebied van Son en Breugel.
Het beroep van Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij
3. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij betoogt dat in paragraaf 7.7 van de plantoelichting ten onrechte staat vermeld dat voor een 24"-productenleiding en een 36"-ruwe olieleiding een belemmerende strook met een breedte van 4 m geldt. Volgens Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij dient deze breedte 5 m te bedragen.
3.1. Het beroep van Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij richt zich enkel tegen de plantoelichting, niet tegen de planregels of de verbeelding. In het verweerschrift heeft de raad erkend dat in de plantoelichting ten onrechte is vermeld dat voor deze leidingen een belemmerende strook met een breedte van 4 m geldt en dat deze breedte 5 m dient te bedragen. De Afdeling overweegt echter dat de plantoelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch bindende deel van een bestemmingsplan. Een onjuistheid in de plantoelichting tast de rechtmatigheid van het bestemmingsplan dan ook niet aan.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" heeft vastgesteld voor gronden langs de Dommel die in de nabijheid liggen van de gronden bij zijn bedrijf op het perceel aan de [locatie 1] te Sint-Oedenrode. [appellant sub 2] vreest de hydrologische gevolgen van de aanleg van een waterberging voor zijn bedrijf.
4.1. Ingevolge artikel 29 van de planregels zijn de voor "Waterstaat - Waterbergingsgebied" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, voorziet deze dubbelbestemming niet in de mogelijkheid tot de aanleg van een waterberging.
Voor zover de raad van de gemeente Sint-Oedenrode een bestemmingsplan voor de gronden van [appellant sub 2] of de gronden in de nabijheid van zijn gronden zou vaststellen dat in de aanleg van een waterberging voorziet, kan hij tegen dat bestemmingsplan desgewenst rechtsmiddelen aanwenden. Voor zover [appellant sub 2] vreest schade te zullen leiden ten gevolge van inrichtingsmaatregelen die in verband met de aanleg van een waterberging worden getroffen, overweegt de Afdeling dat in dat geval voor hem de mogelijkheid bestaat een financiële compensatie te vragen in het kader van de Waterwet.
Het beroep van [appellant sub 3]
5. [appellant sub 3] betoogt dat de raad ten onrechte de aanduiding "bouwvlak" heeft vastgesteld voor de gronden op het perceel [locatie 2], te Son. Daartoe voert hij aan dat het bouwvlak zodanig op de verbeelding is ingetekend dat daarmee niet wordt voorzien in de bouw van een akkerbouwloods waarvoor op 3 februari 2010 een aanvraag om een bouwvergunning is gedaan. Volgens [appellant sub 3] biedt het bouwvlak onvoldoende mogelijkheden voor zijn bedrijfsvoering.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen bouwvergunning voor de bouw van de akkerbouwloods was verleend. Volgens de raad is in overeenstemming met het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) van 1 februari 2011 voorzien in een gekoppeld bouwvlak.
5.2. Op het perceel [locatie 2], is een bouwvlak voorzien dat gekoppeld is aan het bouwvlak op het perceel [locatie 3].
5.3. Op 3 februari 2010 heeft [appellant sub 3] een aanvraag met een bijbehorende situatietekening ingediend om een bouwvergunning voor een akkerbouwloods op het perceel [locatie 2]. Ten tijde van de vaststelling van het plan was de bouwvergunning geweigerd wegens strijdigheid van het bouwplan met het voorheen geldende bestemmingsplan, omdat niet vast was komen te staan dat de akkerbouwloods ten dienste zou staan van het agrarische bedrijf op het perceel aan de [locatie 3].
In het kader van de voorliggende procedure heeft de raad advies gevraagd aan de AAB over de bouw van de beoogde akkerbouwloods. In haar advies van 1 februari 2011 is de AAB tot de conclusie gekomen dat er uit oogpunt van toezicht een noodzaak bestaat voor een akkerbouwloods op de desbetreffende gronden en dat de loods ten dienste zal staan van het agrarische bedrijf op het perceel aan de [locatie 3]. De raad heeft zich aan dit advies geconformeerd.
Gelet hierop had de raad bij de vaststelling van het plan rekening moeten houden met de voorgenomen bouw en de beoogde locatie van de akkerbouwloods. De raad is echter bij de toekenning van een gekoppeld bouwvlak van deze locatie afgeweken wegens de ligging hiervan ten opzichte van het aanwezige waterwingebied. Niet gebleken is echter op welke wijze hij daarbij rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen van [appellant sub 3].
Overigens heeft het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel bij besluit van 19 juni 2012 alsnog de aanvraag van 3 februari 2010 ingewilligd en een bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een akkerbouwloods, zoals die is gesitueerd op de situatietekening.
5.4. Gezien het vorenstaande behoeven de overige gronden van [appellant sub 3] geen bespreking.
Het beroep van [appellant sub 4]
6. [appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover het bestaande gebruik op de gronden met de bestemming "Agrarisch" achter het perceel [locatie 4], niet als zodanig is bestemd. [appellant sub 4] voert aan dat op zijn gronden geen bouwvlak is voorzien en dat ingevolge de planregels behorend bij de bestemming "Agrarisch" het gebruik voor onder meer permanente opslag van teelaarde en herplant van bomen daarom niet is toegestaan. Volgens [appellant sub 4] is het bestaande gebruik van de gronden ten onrechte onder de werking van het gebruiksovergangsrecht van het plan gebracht.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat agrarische gebruiksmogelijkheden in het plan niet zijn beperkt.
6.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik.
Ingevolge lid 3.1, onder 3.1.2, onder a, sub 1, zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" agrarische bedrijven toegestaan.
Ingevolge lid 3.1, onder 3.1.2, onder b, mag ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend.
Ingevolge lid 3.4, onder 3.4.2, wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder strijdig gebruik met de bestemming, voor zover hier van belang, in ieder geval begrepen gebruik van gronden voor:
a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf.
6.3. De raad heeft beoogd het bestaande gebruik van de agrarische gronden als zodanig te bestemmen. De Afdeling overweegt dat de raad er blijkens het verhandelde ter zitting vanuit is gegaan dat deze gronden in gebruik zijn voor agrarische doeleinden bij een agrarisch bedrijf. Ter zitting is evenwel gebleken dat het bedrijf van [appellant sub 4] zich bezighoudt met wegenbouw en dat de agrarische gronden permanent in gebruik zijn voor het opslaan van teelaarde en de herplant van bomen. De raad heeft echter nagelaten een afweging te maken over de toelaatbaarheid van dit gebruik.
Het beroep van [appellant sub 5]
7. [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 5] te Son geen tweede bedrijfswoning is toegestaan. [appellant sub 5] voert aan dat het gebruik van een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het toezicht op zijn bedrijf en dat zodoende de continuïteit van zijn bedrijf wordt gewaarborgd. Volgens [appellant sub 5] heeft de raad ten onrechte nagelaten een nieuw advies in te winnen bij een ander onderzoeksbureau dan de AAB over de noodzaak van een tweede bedrijfswoning op zijn perceel. [appellant sub 5] stelt dat in gelijke gevallen wel medewerking is verleend aan een tweede bedrijfswoning.
7.1. De raad stelt dat de AAB geen noodzaak voor een tweede bedrijfswoning op het perceel van [appellant sub 5] heeft vastgesteld en dat hij, gelet op de deskundigheid van de AAB, van dit advies heeft kunnen uitgaan. Voorts stelt de raad dat van gelijke gevallen niet is gebleken.
7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.2, aanhef en sub c, van de planregels is binnen de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aangegeven aantal bedrijfswoningen maximaal is toegestaan.
Op de verbeelding heeft het perceel van [appellant sub 5] niet de aanduiding "maximum aantal wooneenheden".
7.3. De Afdeling overweegt dat de raad in beginsel zijn oordeel omtrent de noodzaak voor een nieuwe bedrijfswoning mag baseren op een advies van de AAB. Volgens het advies van de AAB van 7 april 2010 onderscheidt het bedrijf van [appellant sub 5] zich niet zodanig van een volwaardig éénmansbedrijf dat bij dit bedrijf met het oog op het houden van toezicht de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning aanwezig is. [appellant sub 5] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken bevat dat de raad zich bij het nemen van het bestreden besluit niet op dit advies heeft mogen baseren. Voor zover [appellant sub 5] betoogt dat een nieuw advies van een ander onderzoeksbureau een ander licht had kunnen werpen op de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning, overweegt de Afdeling dat het, gelet op het vorenstaande, op de weg van [appellant sub 5] had gelegen dit advies in te winnen.
Gelet hierop en nu volwaardige agrarische bedrijven volgens de plantoelichting recht hebben op één bedrijfswoning, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel van [appellant sub 5] toe te staan.
7.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 5] gemaakte vergelijking met de percelen aan de Sonniuswijk nummer 56 en nummer 66/68, alsmede een perceel aan de Ockhuizenweg, stelt de raad dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie.
Volgens de raad was voor de tweede bedrijfswoning op de percelen aan de Sonniuswijk een bouwvergunning verleend waarmee bij de vaststelling van het plan rekening moest worden gehouden. Over het desbetreffende perceel aan de Ockhuizenweg stelt de raad dat gebruik is gemaakt van een binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid en dat de AAB hierover positief heeft geadviseerd.
In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 5] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
8. Voorts is het beroep van [appellant sub 5] gericht tegen de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel [locatie 5]. Daartoe voert hij aan dat de noordelijke grens van het bouwvlak ten onrechte niet is voorzien tegen het bestaande talud en de watergang aan de noordzijde van het perceel. Voor zover het provinciale beleid zich tegen de vergroting verzet, is dit volgens [appellant sub 5] onnodig beperkend.
8.1. De raad stelt dat bij de toekenning van het bouwvlak aan het perceel rekening is gehouden met de bestaande vergunde bebouwing en de bouw van een nieuwe schuur. Volgens de raad is de toekenning van het door [appellant sub 5] gewenste bouwvlak in strijd met het provinciale beleid. Daarbij wijst hij erop dat het toegekende bouwvlak reeds een omvang heeft van meer dan 1,5 ha.
8.2. Ingevolge artikel 9.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening), zoals die luidde met ingang van 1 maart 2011, bepaalt een bestemmingsplan dat gelegen is in een verwevingsgebied dat bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van 1,5 ha mogen uitbreiden op een duurzame locatie.
8.3. Vast staat dat het plandeel in verwevingsgebied ligt. Op de verbeelding heeft het perceel van [appellant sub 5] de aanduiding "intensieve veehouderij".
Niet in geschil is dat het toegekende bouwvlak op het perceel reeds groter is dan 1,5 ha. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat een vergroting van dit bouwvlak zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 9.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd heeft de raad daarom terecht geen aanleiding gezien het bouwvlak tot de door [appellant sub 5] gewenste omvang te vergroten.
9. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft de aanduiding "bouwvlak" op het perceel [locatie 2], te Son, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het bestaande gebruik van de gronden met de bestemming "Agrarisch" achter het perceel [locatie 4], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
10. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State de raad opdragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak alsnog:
• met inachtneming van overweging 5.3. het bestreden besluit te wijzigen, zonder toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb, door op de verbeelding voor het perceel [locatie 2], te Son te voorzien in een gekoppeld bouwvlak dat in overeenstemming is met de locatie en de omvang van de akkerbouwloods op de situatietekening bij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 19 juni 2012 tot het verlenen van een bouwvergunning eerste fase;
• met inachtneming van overweging 6.3. alsnog af te wegen of het permanente gebruik van de gronden met de bestemming "Agrarisch" achter het perceel [locatie 4], ten behoeve van het wegenbouwbedrijf van [appellant sub 4] voor het opslaan van teelaarde en de herplant van bomen toelaatbaar is en bij een bevestigend antwoord voor dit plandeel een andere bestemming of andere planregel vast te stellen; en
• de wijzigingen op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen en de Afdeling de uitkomst mede te delen.
11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Son en Breugel op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van overweging 5.3. het bestreden besluit te wijzigen door op de verbeelding voor het perceel [locatie 2], te Son te voorzien in een gekoppeld bouwvlak dat in overeenstemming is met de locatie en de omvang van de akkerbouwloods op de situatietekening bij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 19 juni 2012 tot het verlenen van een bouwvergunning eerste fase;
2. met inachtneming van overweging 6.3 alsnog af te wegen of het permanente gebruik van de gronden met de bestemming "Agrarisch" achter het perceel [locatie 4], ten behoeve van het wegenbouwbedrijf van [appellant sub 4] voor het opslaan van teelaarde en de herplant van bomen toelaatbaar is en bij een bevestigend antwoord voor dit plandeel een andere bestemming of andere planregel vast te stellen; en
3. de wijzigingen op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen en de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012