ECLI:NL:RVS:2012:BY1701

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110359/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • H.J.J. Kalter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor grondwateronttrekking ten behoeve van beregening van landbouwgrond

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de beregening van tuinbouwgewassen. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 15 augustus 2011 een vergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het onttrekken van 25 m3 grondwater per uur op een perceel in Sint Willebrord. Dit besluit is door [appellant] en anderen aangevochten, omdat zij van mening zijn dat het college ten onrechte afwijkt van het beleid om geen nieuwe vergunningen te verlenen voor grondwateronttrekking voor beregening.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 augustus 2012 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] en anderen als het college vertegenwoordigd. De vergunninghouder is bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling heeft overwogen dat het college in strijd met het beleid heeft gehandeld door de vergunning te verlenen, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van het beleid wordt afgeweken. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de vergunninghouder boven de beleidsdoelen moet prevaleren.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 augustus 2011 vernietigd moet worden wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat besluiten voldoende gemotiveerd zijn. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en het beroep van [appellant] is gegrond verklaard. Het college is verplicht om het griffierecht aan [appellant] en anderen te vergoeden.

Uitspraak

201110359/1/A4.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rucphen, en anderen,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet verleend voor het onttrekken van 25 m3 grondwater per uur, op het perceel aan de [locatie] te Sint Willebrord, kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie T, nummer 1730, ten behoeve van het beregenen van tuinbouwgewassen.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellant] en anderen, en het college, vertegenwoordigd door C.W.M. Emmen en G.P.H. van Zutphen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting, [vergunninghouder], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Op 22 december 2009 zijn de Waterwet (Stb. 2009, 107) en de Invoeringswet Waterwet (Stb. 2009, 489) in werking getreden. Bij de invoering van de Waterwet zijn onder meer de Grondwaterwet en de Wet op de waterhuishouding ingetrokken. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 2.29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Waterwet, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Waterwet werden gewijzigd.
2.    Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij gedeputeerde staten daarvoor vergunning hebben verleend. In het derde lid van dit artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij het verlenen van de vergunning rekening wordt gehouden met het in artikel 7 van de Wet op de waterhuishouding bedoelde plan.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding, voor zover hier van belang, stellen provinciale staten een provinciaal plan vast, waarin de hoofdlijnen van het ten aanzien van de waterhuishouding in de provincie te voeren beleid zijn aangegeven.
Provinciale staten heeft het ten aanzien van de waterhuishouding te voeren beleid opgenomen in het Waterhuishoudingsplan 2 1998-2002 van december 2002, de partiële herziening Waterhuishoudingsplan 2003-2006 en de Hoofdlijnennota Waterhuishoudingsplan 2009 Noord-Brabant van 22 november 2006. Het college neemt dit beleid als uitgangspunt voor vergunningverlening op grond van de Grondwaterwet.
3.    [vergunninghouder] is sinds 1994 eigenaar van een kwekersbedrijf van siergewassen en teelbloemen. Het bedrijf is vanaf 1998 gevestigd op het perceel aan de [locatie] te Sint Willebrord, kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie T, nummer 1534. [belanghebbende], behorend tot [appellant] en anderen, is eigenaar van het perceel waarop het bedrijf van [vergunninghouder] is gelegen. [belanghebbende] verpacht sinds 1 maart 1999 een deel van voornoemd perceel aan [vergunninghouder].
Op 29 maart 2009 heeft [vergunninghouder] een aanvraag om vergunning voor het ontrekken van grondwater op het perceel [locatie] te Sint Willebrord, kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie T, nummer 1730 ingediend. Op dit perceel onttrekt hij sinds 2007 zonder de daarvoor benodigde vergunning grondwater ten behoeve van beregening.
4.    [appellant] en anderen stellen dat het college met het verlenen van de vergunning ten onrechte afwijkt van het beleid om geen nieuwe vergunningen te verlenen voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening. Zij stellen dat niet is aangetoond dat [vergunninghouder] gebruik heeft gemaakt van de vergunning van [appellant] voor beregening en dat dit geen bijzondere omstandigheid is die ertoe noopte af te wijken van het beleid om geen nieuwe vergunningen te verlenen. Het college heeft volgens hen onvoldoende rekening gehouden met het belang van een evenwichtige waterhuishouding van de bodem. Tot slot stellen [appellant] en anderen dat het college onvoldoende heeft onderzocht of er alternatieven beschikbaar zijn voor beregening van de grond.
4.1.    Uitgangspunt van het door het college gehanteerde beleid is dat geen nieuwe vergunningen worden verleend voor het ontrekken van grondwater ten behoeve van beregening van landbouwgrond.
Volgens het college volgt uit de aanvraag en de door [vergunninghouder] overgelegde opgave van de onttrokken hoeveelheid grondwater over het jaar 2000 dat [vergunninghouder] gebruik heeft gemaakt van de aan [appellant] verleende vergunning voor het perceel [locatie] te Sint Willebrord, kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie T, nummer 1534. Uit de brief van [appellant] en anderen van 18 februari 2008 kan dit volgens het college eveneens worden opgemaakt. Nu het een bestaande situatie betreft, waarbij in het verleden voor het door [vergunninghouder] gepachte perceel gebruik kon worden gemaakt van voornoemde vergunning van [appellant] voor het onttrekken van grondwater voor beregening, vindt volgens het college geen uitbreiding van de grondwateronttrekking voor beregening plaats. Daarnaast komt de continuïteit van het bedrijf van [vergunninghouder] in gevaar als er geen beregening kan worden toegepast, omdat er volgens het college geen algemeen aanvaardbare alternatieven beschikbaar zijn voor het toedienen van water bij volle grond teelt.
Het college heeft in het voorgaande bijzondere omstandigheden gezien die ertoe noopten van het beleid af te wijken.
4.2.    Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.3.    Vaststaat dat het college in afwijking van het beleid een vergunning heeft verleend voor het ontrekken van grondwater ten behoeve van beregening van landbouwgrond. In het beleid zelf zijn geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het uitgangspunt dat geen nieuwe vergunningen worden verleend voor het ontrekken van grondwater voor beregening. Ter beoordeling staat derhalve of het college op grond van artikel 4:84 van de Awb kon afwijken van het beleid.
4.4.    Anders dan het college stelt vindt er met de bij het bestreden besluit verleende vergunning een uitbreiding van de onttrekking van grondwater voor beregening plaats. De vergunning van [appellant] is niet ingetrokken, zodat hij van die vergunning gebruik kan blijven maken. Reeds hierom betreft het in zoverre geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Het college heeft voorts niet gemotiveerd waarom het belang van [vergunninghouder] boven de met het gevoerde beleid te dienen doelen moet prevaleren. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt.
5.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 15 augustus 2011 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 augustus 2011, kenmerk 2714938;
III.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx    w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
492-738.