ECLI:NL:RVS:2012:BY1704

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110910/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • H.J.J. Kalter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving inzameling huishoudelijke afvalstoffen in Utrecht

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, waarbij spoedeisende bestuursdwang is toegepast op 15 augustus 2011. Het college had besloten dat de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 70,00, voor rekening van de appellant zouden komen. De appellant, wonend te Utrecht, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 6 september 2011. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 augustus 2012 behandeld. De appellant voerde aan dat hij de huisvuilzak, die was aangetroffen met zijn adresgegevens, niet zelf ter inzameling had aangeboden. Hij stelde dat hij gebruik maakt van een container aan de achterzijde van zijn woning en dat de aangetroffen zak mogelijk door een andere persoon in de container was geplaatst. Het college heeft in het bestreden besluit niet adequaat gereageerd op de bezwaren van de appellant, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was en verklaarde het beroep gegrond. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellant. De Raad herroept het primaire besluit van 18 augustus 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Uitspraak

201110910/1/A4.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft het college zijn beslissing om op 15 augustus 2011 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 70,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 6 september 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Leijten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
In artikel VIII van het Verzameluitvoeringsbesluit krachtens Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 is bepaald dat het restafval en GFT-afval dat bij elk perceel afzonderlijk wordt ingezameld, vanaf 21.30 uur op de dag voorafgaand op de dag van inzameling kan worden aangeboden maar uiterlijk voor 08.00 uur op de dag van inzameling.
2.    Niet in geschil is dat op maandag 15 augustus 2011 vóór 21.30 uur huishoudelijke afvalstoffen, te weten één huisvuilzak, zijn aangetroffen aan de Kleine Singel, ter hoogte van nummer […], te Utrecht met daarin een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellant]. De vastgestelde dag van inzameling voor deze straat is dinsdag. Dit betekent dat artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 is overtreden en het college ter zake handhavend kon optreden.
2.1.    [appellant] stelt dat hij de desbetreffende huisvuilzak niet ter inzameling heeft aangeboden en niet als overtreder kan worden aangemerkt. Hiertoe voert hij aan dat hij nooit een huisvuilzak aan de voorzijde van zijn huis plaatst. Voor het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen maakt hij gebruik van een container die bij de achteruitgang van zijn woning aan de Kapelstraat staat. De zakken kunnen vanuit deze achteruitgang in de container worden geplaatst. Als hij de huisvuilzakken vanuit de vooruitgang van zijn huis naar buiten zou willen brengen, moet hij de zakken door zijn huis dragen om ze buiten te plaatsen. Het ligt volgens hem dan ook voor de hand om het huisvuil aan de Kapelstraat aan te bieden, hetgeen hij in de praktijk ook doet.
Daarnaast voert hij aan dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk met daarop zijn adresgegevens afkomstig is van de Belastingdienst. Volgens [appellant] heeft hij dit poststuk nooit ontvangen. Van de zijde van de Belastingdienst is volgens hem bevestigd dat hij niet heeft gereageerd op de aan hem verstuurde brief. Nu de enveloppe ongeopend lijkt te zijn op de door het college gemaakte foto's, vermoedt [appellant] dat het poststuk verkeerd is bezorgd en dat de ontvanger het poststuk in de huisvuilzak heeft gedaan en de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden.
Tevens stelt [appellant] dat het college de aangetroffen huisvuilzak niet verder heeft onderzocht op poststukken nadat het poststuk met daarop zijn adresgegevens is aangetroffen. Nu de huisvuilzak is vernietigd na het fotograferen van het poststuk is dit ook niet meer mogelijk, aldus [appellant].
2.2.    Het college is in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de door [appellant] naar voren gebrachte bezwaren. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
2.3.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 6 september 2011 dient te worden vernietigd. Nu het college noch in het verweerschrift noch ter zitting alsnog naar behoren op de bezwaren van [appellant] heeft gereageerd en niet heeft gesteld dat het door [appellant] aangevoerde onjuist of onaannemelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit van 18 augustus 2011 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 6 september 2011, kenmerk b11.2713;
III.    herroept het besluit van 18 augustus 2011, kenmerk B11026418;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 24,32 (zegge: vierentwintig euro en tweeëndertig cent);
VI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx    w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
492-738.