201110796/1/A4.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Motorclub Arnhem (hierna: MCA), gevestigd te Arnhem,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft het college aan MCA een last onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van vergunningvoorschrift 5.1 van de op 16 augustus 1994 aan MCA verleende vergunning, als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, voor een motorsportcircuit op het perceel Hooilaan te Arnhem.
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft het college het door MCA hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft MCA beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
MCA heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar MCA, vertegenwoordigd door J.J.M. van den Bragt, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Holterman en mr. T.W.M. Bot, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat het besluit tot handhaving voor de inwerkingtreding van de Wabo is genomen. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. In vergunningvoorschrift 5.1 van de bij besluit van 16 augustus 1994 verleende milieuvergunning is, voor zover van belang, bepaald dat op de baan mag worden gecrosst op zondag van 9.00 uur tot 13.00 uur waarbij maximaal 5 motorrijders tegelijk in de baan mogen zijn.
3. Tijdens een controle op 27 april 2008 heeft het college geconstateerd dat 15 motorrijders tegelijk in de baan aanwezig waren. Niet in geschil is dat vergunningvoorschrift 5.1 is overtreden, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. MCA stelt dat het college had moeten afzien van handhavend optreden. Het college gaat er volgens haar ten onrechte van uit dat er geen concreet zicht op legalisatie is. MCA heeft op 2 augustus 2008 een aanvraag om een veranderingsvergunning ingediend. Die aanvraag ziet op het tijdens trainingen gelijktijdig in de baan aanwezig zijn van maximaal 40 motorrijders. Volgens MCA is de aanvraag in overeenstemming met het feitelijke gebruik van de baan ten tijde van het van kracht worden van het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan. Gelet hierop valt dit gebruik onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan en bestaat er volgens MCA geen bevoegdheid om op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer de vergunning te weigeren. Daarnaast betoogt MCA dat artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer slechts een bevoegdheid inhoudt, zodat het college daarvan geen gebruik hoeft te maken.
5. Het college is voornemens gebruik te maken van de in artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer gegeven bevoegdheid om een vergunning te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan. Gelet hierop is er volgens het college geen concreet zicht op legalisatie en bestond er geen aanleiding om af te zien van handhavend optreden.
6. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, aanhef, van de planvoorschriften van het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken of delen daarvan te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 4.1.3, eerste lid, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
7. Niet in geschil is dat het gebruik van de inrichting in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Evenmin is in geschil dat de gevolgen voor het milieu vanwege de op 2 augustus 2008 aangevraagde inrichting niet aan vergunningverlening in de weg staan. Ter beoordeling staat of het feitelijk gebruik van de baan door 40 motorrijders tegelijk onder het in artikel 4.1.3, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht valt, zodat er concreet zicht op legalisatie bestaat.
7.1. Na het nemen van het bestreden besluit heeft MCA een gewijzigde aanvraag om veranderingsvergunning ingediend. De aanvraag houdt in dat 23 motorrijders tegelijk in de baan aanwezig mogen zijn. Volgens MCA is dit aantal in overeenstemming met het feitelijke gebruik ten tijde van het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan. Wat er verder ook zij van de door MCA overgelegde stukken waaruit zou blijken dat het feitelijk gebruik ten tijde van het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan 23 motorrijders tegelijk in de baan was, hield het feitelijk gebruik in ieder geval niet in dat zich 40 motorrijders tegelijk in de baan bevonden. Dit betekent dat artikel 4.1.3 van de planvoorschriften niet van toepassing is en dat met de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorliggende aanvraag om veranderingsvergunning voor 40 motorrijders tegelijk in de baan, geen concreet zicht op legalisatie bestond. Het college heeft dus in redelijkheid handhavend kunnen optreden. De beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012