201201986/1/A3
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 januari 2012 in zaak nr. 11/1924 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Almere,
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft de minister een aanvraag van [wederpartij] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk Nederlands-Grieks en als vertaler Nederlands-Grieks en Grieks-Nederlands afgewezen en haar voor die talencombinaties op de zogenoemde uitwijklijst geplaatst.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juli 2011 vernietigd en bepaald dat de minister binnen tien weken na dagtekening van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 maart 2012 heeft de minister het door [wederpartij] tegen het besluit van 26 mei 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een verweerschrift en een reactie op het besluit van 22 maart 2012 ingediend.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij en mr. F. Kabbouti, beiden werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 37 zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de Wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijke kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Commissie btv).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de Commissie btv belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge het derde lid wordt een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de Wbtv van toepassing is, ingeschreven in het register.
2. Bij het besluit van 27 juli 2011 heeft de minister, onder verwijzing naar een advies van de Commissie btv van 5 mei 2011 en in zoverre in afwijking van een advies van de Commissie voor bezwaar van 24 mei 2011, getekend op 15 juli 2011, de afwijzing van de aanvraag van [wederpartij] gehandhaafd. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] onvoldoende heeft aangetoond op hbo-niveau te beschikken over tolkvaardigheid, vertaalvaardigheid, attitude van een tolk en attitude van een vertaler. Uit een door haar overgelegde verklaring van Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (hierna: TVcN) van 19 januari 2009 alsmede uit een verklaring van dr. H. Hokwerda van 29 november 2010 kan niet worden afgeleid op welk niveau de toetsing bij TVcN heeft plaatsgevonden, aldus de minister. Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de door [wederpartij] genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn met haar geval.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies van de Commissie voor bezwaar. De minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring van Hokwerda over het niveau van de toetsing van [wederpartij] bij TVcN onjuist is, aldus de rechtbank. In dat verband heeft de rechtbank aannemelijk geacht dat Hokwerda bekwaam is een oordeel te geven over de tolkvaardigheid, vertaalvaardigheid, tolkattitude en vertaalattitude van [wederpartij] en het niveau waarop die competenties zijn getoetst bij TVcN.
4. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat Hokwerda heeft kunnen beoordelen op welk niveau [wederpartij] de competenties tolkvaardigheid, vertaalvaardigheid, tolkattitude en vertaalattitude beheerst en op welk niveau de toetsing bij TVcN heeft plaatsgevonden, aangezien de normering van die toetsing niet bekend is. De minister betoogt verder dat de besluitvorming, nu hij zich ervan heeft vergewist dat het door de Commissie btv verrichte onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden, mocht worden gebaseerd op het advies van de Commissie btv.
4.1. Evenals de Afdeling in de uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr.
201011478/1/H3heeft overwogen, vloeit uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voort dat een tolk onderscheidenlijk vertaler slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij heeft aangetoond de competenties tolkvaardigheid, vertaalvaardigheid, tolkattitude en vertaalattitude op hbo-niveau te beheersen.
4.2. In het getuigschrift van TVcN van 19 januari 2009 is uiteengezet dat [wederpartij] bij haar toelating als tolk en vertaler Grieks-Nederlands en Nederlands-Grieks intern bij TVcN toetsen heeft afgelegd en vervolgens bij het ExpertiseCentrum Utrecht landelijke examens heeft afgelegd. Verder is daarin vermeld dat onder meer taalvaardigheid, tolkvaardigheid en vertaalvaardigheid zijn getoetst. Bij brief van 29 november 2010 heeft Hokwerda als plaatsvervangend voorzitter van de leerstoelgroep Nieuwgrieks en Byzantinologie van de Universiteit van Amsterdam verklaard dat het getuigschrift van TVcN geacht mag worden hbo-niveau te vertegenwoordigen, te meer gezien het ontbreken van een hbo-opleiding op dit gebied in Nederland en België. Verder heeft Hokwerda in die brief vermeld dat universitaire docenten Nieuwgriekse taal- en letterkunde betrokken zijn geweest bij de examens zoals [wederpartij] die heeft afgelegd en dat hij betrokken is geweest bij het opstellen van landelijke tolk- en vertaalexamens Nieuwgrieks-Nederlands. Bij brief van 12 september 2011 heeft Hokwerda, in aanvulling op de eerdere brief, verklaard dat hij mag worden geacht deskundig te zijn op het gebied van tolk- en vertaaltoetsen Nieuwgrieks-Nederlands, onder meer vanwege zijn lidmaatschap van een commissie die is belast met het ontwikkelen en afnemen van dergelijke toetsen.
Niet in geschil is dat Hokwerda niet zelf heeft getoetst of [wederpartij] voormelde competenties op hbo-niveau beheerst. De verklaringen van Hokwerda betreffen slechts het niveau van de toetsen die [wederpartij] in 1999 ter toelating bij TVcN heeft afgelegd.
In de door [wederpartij] overgelegde stukken is - kort gezegd - slechts uiteengezet uit welke onderdelen de door haar afgelegde toetsen bestonden, door wie de toetsen zijn afgenomen en hoeveel fouten maximaal mochten worden gemaakt. Zoals de minister terecht aanvoert, kan uit die stukken niet worden opgemaakt welke maatstaven daarbij ter normering zijn aangelegd. [wederpartij] heeft niet duidelijk kunnen maken waarom Hokwerda desondanks in staat moet worden geacht op basis van dezelfde stukken het niveau van de door [wederpartij] afgelegde toetsen te kunnen beoordelen. De omstandigheid dat Hokwerda, gezien zijn kennis van en betrokkenheid bij tolk- en vertaaltoetsen, in algemene zin bekwaam zou kunnen worden geacht om een oordeel te geven over de mate van beheersing van de competenties tolkvaardigheid, vertaalvaardigheid, tolkattitude en vertaalattitude en het niveau van toetsing van die competenties, heeft de minister daartoe onvoldoende mogen achten. Voorts heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat bij de toetsing bij TVcN universitaire docenten waren betrokken, niet maakt dat die toetsing moet worden geacht op hbo-niveau te hebben plaatsgevonden. Anders dan de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij, in afwijking van het advies van de Commissie voor bezwaar, het advies van de Commissie btv heeft overgenomen en zich op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] met de door haar overgelegde stukken niet heeft aangetoond de betrokken competenties op hbo-niveau te beheersen.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 27 juli 2011 behandelen, voor zover dat - gelet op het voorgaande - nog noodzakelijk is.
6. [wederpartij] heeft betoogd dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. In het register staan diverse tolken dan wel vertalers Grieks-Nederlands of Nederlands-Grieks ingeschreven die geen tolk- of vertaalopleiding hebben gevolgd en evenmin scholing hebben gevolgd voor tolkvaardigheid, vertaalvaardigheid, tolkattitude of vertaalattitude, aldus [wederpartij].
6.1. De minister heeft in het besluit van 27 juli 2011 uiteengezet dat de door [wederpartij] genoemde tolken en vertalers op grond van de overgangsregeling, bedoeld in artikel 37 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, derde lid, van het Bbtv, dan wel vanwege uitzonderlijke ervaring, gevolgde opleidingen of afgelegde toetsen in het register zijn ingeschreven. Niet in geschil is dat voormelde overgangsregeling niet op [wederpartij] van toepassing is. Voorts staat in deze procedure niet ter toets of de tolken en vertalers die op grond van de overgangsregeling in het register zijn ingeschreven, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wbtv terecht zijn beëdigd als vertaler op grond van de Wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers, dan wel terecht definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers. Voorts heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt dat, anders dan de minister heeft gesteld, haar ervaring, gevolgde opleidingen en afgelegde toetsen zodanig zijn dat haar geval vergelijkbaar is met de door haar genoemde andere gevallen.
7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 27 juli 2011 alsnog ongegrond verklaren.
8. Bij besluit van 22 maart 2012 heeft de minister, ter uitvoering aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt op de voet van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrokken. Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak is de grondslag aan dit besluit komen te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 januari 2012 in zaak nr. 11/1924;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister van 22 maart 2012 gegrond;
V. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012