ECLI:NL:RVS:2012:BY1717

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200895/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • L.E.E. Konings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Maarssenbroek woongebied en externe veiligheid

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Maarssenbroek woongebied" dat op 22 november 2011 door de raad van de gemeente Stichtse Vecht is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee groepen appellanten, wonend te Maarssen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betwisten de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen, met name de uitbreidingsmogelijkheden voor de sport-buitenschoolse opvang (SOM) en de judoschool. De raad heeft de wijzigingsbevoegdheid verdedigd door te stellen dat er een maatschappelijk belang is voor de uitbreiding, gezien de vraag naar opvangplaatsen en de combinatie van sport en opvang. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 oktober 2012 behandeld en geconcludeerd dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de externe veiligheid met betrekking tot de nabijheid van hoogspanningsmasten, aardgasleidingen en de snelweg A2. De Afdeling heeft geoordeeld dat het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding onvoldoende verantwoord is en dat de wijzigingsbevoegdheid niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De beroepen van de appellanten zijn gegrond verklaard, en het besluit van de raad is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand omdat de raad na de vaststelling van het plan nader onderzoek heeft laten verrichten. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201200895/1/R2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Maarssen,
2.    [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Maarssen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Maarssenbroek woongebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2012, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2012, waar [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door S. Lutters, W.G. Kats, K.N. Arens en G.C Roodhart, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het plan is grotendeels conserverend en strekt hoofdzakelijk tot actualisering van de bestaande bestemmingsplannen en planologische regelingen voor het woongebied Maarssenbroek dat ten zuidwesten van het dorp Maarssen is gelegen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid voor een aantal nieuwe ontwikkelingen. Zo is met wijzigingsbevoegdheden in artikel 16, derde lid, van de planregels beoogd om ter plaatse van de sportvelden ten westen van de Zwanenkamp de bebouwing tot een oppervlakte van maximaal 400 m² uit te breiden ten behoeve van - in ieder geval - de daar reeds gevestigde sport-buitenschoolse opvang Sport Opvang Maarssen (hierna: SOM).
2.    [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen uitbreidingsmogelijkheden. Zij betwisten dat daarvoor voldoende maatschappelijk belang bestaat.
2.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat vanuit zowel het Rijk, de provincie als de gemeente de mogelijkheden worden gestimuleerd om in de buurt te kunnen sporten en bewegen. De combinatie van sport en buitenschoolse opvang acht de raad daarbij van belang, omdat kinderen bij de opvang kennismaken met sport en er daardoor een grotere kans bestaat dat zij zich in hun vrije tijd bij een sportvereniging zullen aansluiten. De raad heeft met het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid medewerking willen verlenen aan het verzoek van SOM om uitbreidingsmogelijkheden, omdat SOM thans een wachtlijst heeft voor kinderen die bij hen geplaatst willen worden. Daarnaast ziet de raad combinatiemogelijkheden met judoschool Barberio, die zich heeft voorgenomen zich ter plaatse te vestigen.
2.2.    In de plantoelichting staat dat op meerdere plaatsen in het plangebied kinder- en naschoolse opvang mogelijk wordt gemaakt ter plaatse van reeds bestaande voorzieningen. Deze functie wordt onder andere toegevoegd middels een aanduiding binnen een aantal bestaande sportbestemmingen gezien de door de provincie en het Rijk gestimuleerde ontwikkeling van sport-BSO's.
Met de uitbreiding van SOM en de vestiging van de judoschool ter plaatse van de atletiekbaan heeft de raad beoogd een volwaardig sportcomplex te laten ontstaan, waarmee invulling wordt gegeven aan de wens vanuit het Rijk en de provincie om de combinatie van sport en buitenschoolse opvang te stimuleren. In de zienswijze die SOM ten aanzien van het ontwerpplan heeft ingediend, staat dat sporten met een sportdocent en verschillende begeleiders op de groep binnen Maarssenbroek succesvol blijkt en er een groeiende vraag is naar een plek binnen de opvang. De stelling van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen dat onduidelijk is of SOM vanwege toekomstige gebeurtenissen op het moment dat de uitbreiding is gerealiseerd daadwerkelijk opvangplaatsen nodig heeft, geeft onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de behoefte van SOM aan de beoogde uitbreiding. [appellant sub 2] en anderen hebben in bij brief van 13 augustus 2012 weliswaar aangevoerd dat de judoschool vooralsnog niet door wil gaan met de uitbreiding, hetgeen de raad ter zitting heeft bevestigd. De raad heeft er echter naar het oordeel van de Afdeling terecht van uit kunnen gaan dat het reëel is dat niettemin een invulling van de uitbreidingsmogelijkheid wordt gevonden, bijvoorbeeld door een combinatie van de sport-BSO en de atletiekvereniging. Gelet hierop acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat ten tijde van de vaststelling van het plan behoefte bestond aan uitbreiding van de bebouwing en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maatschappelijke belang voor de wijzigingsbevoegdheid aanwezig was.
Het betoog faalt.
3.    [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen voeren met betrekking tot het aspect externe veiligheid aan dat de locatie vanwege nabijheid van hoogspanningsmasten, een aardgasleiding en de snelweg A2, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, niet geschikt is voor de beoogde uitbreiding. Zij betwijfelen of er geen gevaren voor de kinderen in de door SOM beoogde uitbreiding bestaan, omdat die uitbreiding in de invloedsgebieden van deze (bouw)werken is voorzien.
3.1.    De raad stelt dat onderzoek is verricht naar het aspect externe veiligheid met betrekking tot de hoogspanningsleiding, de aardgasleiding en de nabijgelegen snelweg. Volgens de raad bestaat weliswaar een voorkeur om meer dan 200 meter aan te houden tot de snelweg A2, maar de raad is van mening dat de kortere afstand tot de buitenschoolse opvang in dit geval te verantwoorden is. Voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in de planregels worden daarom geen belemmeringen verwacht, aldus de raad.
3.2.    Uit de plantoelichting volgt dat met betrekking tot het aspect externe veiligheid een quickscan is uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de "Quickscan externe veiligheid woongebied Maarssenbroek" van Aveco de Bondt van 27 april 2010. Tevens heeft de Milieudienst Noord-West Utrecht op 14 september 2011 een integraal advies uitgebracht, waarin het aspect externe veiligheid met betrekking tot de voorziene uitbreiding nader is beschouwd.
3.3.    In het plangebied is langs de A2 een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding gelegen, waarmee - zo volgt uit de genoemde onderzoeken en de plantoelichting - onder andere bij de komst van kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang rekening dient te worden gehouden. Met het oog op de bij deze hoogspanningsverbinding horende 0,4 microTesla-contour heeft de raad ervoor gekozen de dichtstbijzijnde grens van het wijzigingsgebied te situeren op een afstand van ongeveer 80 meter uit het hart van de hoogspanningsverbinding. Daarnaast heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat kinderen niet langdurig in de voorziene bebouwing aanwezig zullen zijn. Waarom in dit geval niettemin moet worden gevreesd voor de risico's van de hoogspanningsverbinding voor de kinderen in de toekomstige uitbreiding, hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen niet onderbouwd. Het betoog faalt in zoverre.
3.4.    In de plantoelichting staat met betrekking tot het aspect externe veiligheid vermeld dat het vanwege de lage zelfredzaamheid van kinderen raadzaam is de buitenschoolse opvang niet binnen een invloedsgebied van aardgasleidingen te situeren. Dit betekent onder meer dat het wenselijk is om de locatie te plannen op grotere afstand dan 140 meter van de in nabijheid van de voorziene ontwikkeling gelegen hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. Uit het advies van de Milieudienst Noord-West Utrecht van 14 september 2011 volgt dat deze afstand ongeveer 135 meter bedraagt.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb), zoals dit per 1 januari 2011 in werking is getreden en voor zover hier van belang, wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.
In dit geval is het groepsrisico met betrekking tot de genoemde aardgastransportleiding niet bij de vaststelling van het plan verantwoord. De stelling van de raad dat het college van burgemeester en wethouders bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gelet op de wijzigingsregels verplicht is alsnog te motiveren dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert, acht de Afdeling hiertoe onvoldoende. De raad dient bij de vaststelling van het plan te onderzoeken of het toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zal zijn. Voorts kan het advies van de Milieudienst Noord-West Utrecht, waarin staat dat de beoogde uitbreiding naar verwachting geen significante verhoging van het groepsrisico zal opleveren, niet als verantwoording in artikel 12 van het Bevb worden aangemerkt. Daargelaten de omstandigheid dat dit standpunt niet door de raad zelf is ingenomen, is in dit verband tevens van belang dat ook over een geringe stijging van het groepsrisico verantwoording dient te worden afgelegd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011, in zaak nr.
201004864/1/R3).
Naar het oordeel van de Afdeling was ten tijde van de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding onvoldoende verantwoord. Het betoog slaagt.
3.5.    Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijksweg A2 staat in de plantoelichting eveneens vermeld dat het vanwege de lage zelfredzaamheid van kinderen raadzaam is de buitenschoolse opvang niet binnen het invloedsgebied daarvan van de A2 te situeren. De raad heeft in dit verband de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (hierna: de circulaire risiconormering) tot uitgangspunt genomen. Gelet op de circulaire risiconormering wordt geadviseerd om tot de rijksweg A2 een afstand van meer dan 200 meter aan te houden. De Afdeling stelt gelet op de verbeelding vast dat de grens van het wijzigingsgebied zich op ongeveer 155 meter afstand bevindt van de bestemming "Verkeer - Rijkswegen" waarbinnen de rijksweg A2 is gelegen. Het wijzigingsgebied is geheel binnen het invloedsgebied van de rijksweg A2 gelegen.
Uit de circulaire risiconormering volgt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een nieuwe situatie, zoals hier, het bestuursorgaan verantwoording moet afleggen wanneer het groepsrisico boven de in de circulaire risiconormering gegeven oriëntatiewaarden ligt of wanneer het groepsrisico toeneemt. In dit geval is het groepsrisico met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 niet bij de vaststelling van het plan verantwoord. Om redenen die hiervoor in 3.4 zijn weergegeven, kan de stelling dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid alsnog zal worden gemotiveerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert, niet slagen. Ook kan het advies van de Milieudienst Noord-West Utrecht gelet op het in 3.4 overwogene niet als verantwoording als bedoeld in de circulaire risiconormering worden aangemerkt.
De Afdeling is van oordeel dat de raad in afwijking van de circulaire risiconormering ten onrechte heeft nagelaten bij de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid het groepsrisico in het invloedsgebied van de A2 voldoende te verantwoorden. In zoverre moet worden geoordeeld dat de wijzigingsbevoegdheid niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Ook dit betoog slaagt.
4.    Voorts voeren [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen aan dat de maximumsnelheid op de A2 zal worden verhoogd naar 130 km/u, hetgeen extra fijn stof met zich brengt. Daarnaast vrezen zij voor de gecumuleerde effecten van dit extra fijn stof tezamen met de straling van de hoogspanningsmasten. Ter zitting hebben zij dit aldus toegelicht, dat aan het fijn stof een elektrische lading wordt gegeven waardoor dit langer in de wijk blijft hangen.
4.1.    De raad stelt dat de verhoging van de maximumsnelheid niet doorgaat. Voorts heeft de raad ter zitting betoogd dat onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor het standpunt dat fijn stof en straling cumulatief gezien negatieve effecten hebben voor de gezondheid.
4.2.    In het kader van de verbreding van de A2 van 3 naar 5 stroken is de maximumsnelheid verlaagd van 120 km/u naar 100 km/u. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid mogen aannemen dat de maximumsnelheid op het naast de wijk gelegen deel van de A2 100 km/u zou blijven. Met het voornemen dat de minister van Infrastructuur en Milieu thans heeft om de maximumsnelheid van de A2 voor een gedeelte van de dag te verhogen naar 130 km/u, kon ten tijde van de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid geen rekening worden gehouden. Gelet hierop, en gelet op de omstandigheid dat van een langdurige blootstelling van de toekomstige gebruikers van de beoogde uitbreiding aan het geladen fijn stof geen sprake zal zijn, behoefde de raad geen doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de stelling dat extra fijn stof zal ontstaan. De raad heeft overigens onweersproken gesteld dat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter plaatse niet worden overschreden.
Het betoog faalt.
5.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar eventuele parkeer- en ontsluitingsproblemen ten gevolge van de voorziene ontwikkeling. Thans bestaat op bepaalde tijdstippen reeds overlast van dubbelparkeerders in hun straten, omdat van de beschikbare parkeerplaatsen in de omgeving geen gebruik wordt gemaakt, zo stellen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen. Zij vrezen dat die overlast zal toenemen met de realisatie van dit plan. Volgens [appellant sub 2] en anderen komt bovendien met het extra verkeer de veiligheid en het woongenot, waaronder de zondagse rust, van de omwonenden in gedrang.
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat in het gebied geen tekort is aan parkeerplaatsen, omdat voor het nabijgelegen parkeerterrein een restcapaciteit van 32 parkeerplaatsen is berekend. De raad schat in dat ten gevolge van het plan minder dan 30 parkeerplaatsen nodig zijn, zodat aan de parkeernormen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW) zal worden voldaan. Ten aanzien van de ontsluitingsproblematiek stelt de raad dat een groot deel van de kinderen lopend, fietsend of met de scooter zal komen. De raad verwacht wat betreft het aantal verkeersbewegingen van autoverkeer geen belemmeringen.
5.2.    In de plantoelichting staat dat er wat verkeersaspecten betreft geen problemen worden voorzien. De parkeerbehoefte voor halen en brengen vindt plaats op momenten dat er weinig bezoekers van de sportvoorziening aanwezig zijn, aldus de plantoelichting. De raad heeft ten aanzien van de parkeerbehoefte gesteld dat er voldoende bestaande parkeercapaciteit beschikbaar is om aan de normen van het CROW te voldoen. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben deze stelling niet betwist. Dat de nabijgelegen parkeerplaats door bestuurders wordt gemeden vanwege een gevoel van onveiligheid door onder meer de aanwezigheid van hangjongeren, maakt, wat daarvan verder ook zij, naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad de wijzigingsbevoegdheid niet in redelijkheid in de planregels mocht opnemen. In dit verband acht de Afdeling van belang dat de raad ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeerplaats in principe geschikt is en eventuele overlast zo nodig in het kader van de handhaving van de openbare orde zal worden tegengegaan.
Volgens de plantoelichting kunnen de extra verkeersbewegingen ten gevolge van de voorziene bebouwing zonder problemen worden afgewikkeld op de wegen in de omgeving. De raad heeft wat betreft het aspect verkeersaantrekkende werking onderzoek verricht en daarbij aansluiting gezocht bij de norm van het CROW van 3.000 motorvoertuigen per etmaal. Zoals de raad bij brief van 13 augustus 2012 nader uiteen heeft gezet, neemt het aantal motorvoertuigen per etmaal ten gevolge van de voorziene uitbreiding toe met 82 en komt het totaal aantal motorvoertuigen per etmaal uit op 2.179 motorvoertuigen. De stelling van [appellant sub 1] en anderen ter zitting dat de genoemde aantallen hoger uitvallen omdat in de berekeningen geen rekening is gehouden met een drietal in de wijk aanwezige instellingen, geeft naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de CROW-normen zal worden voldaan. In dit verband heeft de raad onweersproken gesteld dat, ook indien de verkeersgeneratie van de bedoelde drie instellingen wordt meegenomen, de CROW-norm niet wordt overschreden. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat de wijk twee uitvalswegen kent, in plaats van één, waardoor aannemelijk is dat de verkeersafwikkeling op een lager aantal motorvoertuigen per etmaal zal uitkomen. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
6.    Voorts stellen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen dat het toekomstige gebouw het uitzicht van een aantal omwonenden zal aantasten, terwijl de woningen zijn gekocht op basis dat in het bestemmingsplan geen extra bebouwing was toegestaan.
6.1.    De raad beaamt dat het vrije uitzicht van enkele omwonenden na de realisatie van de beoogde uitbreiding kan wijzigen. De raad stelt zich echter op het standpunt dat het maatschappelijk belang dat wordt gediend met de uitbreiding, enige aantasting van dit vrije uitzicht rechtvaardigt.
6.2.    Hoewel niet kan worden ontkend dat beoogde uitbreiding van de sportvoorzieningen gevolgen kan hebben voor het uitzicht van appellanten, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan immers op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de afstand van ten minste 19 meter tussen de beoogde uitbreiding en de woningen van appellanten en de situering van de bebouwing in een stedelijke omgeving, geen onevenredige aantasting van het uitzicht zal plaatsvinden. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen gestelde nadelige gevolgen van de beoogde uitbreiding niet zodanig zijn dat hij in de belangenafweging hier meer gewicht aan had moeten toekennen dan aan het belang bij uitbreiding van de sportvoorzieningen ter plaatse.
Het betoog faalt.
7.    Gelet op hetgeen onder 3.4 en 3.5 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen gegrond. Het bestreden besluit, voor zover het betreft de vaststelling van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2", dient wegens strijd met artikel 12, eerste lid, van het Bevb en artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
7.1.    Evenwel ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover het de voornoemde aanduiding betreft, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de raad na de vaststelling van het plan met betrekking tot de gasleiding en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 nader onderzoek heeft laten verrichten naar de gevolgen voor de uitbreiding van de buitenschoolse opvang.
Ten aanzien van de gasleiding zijn de resultaten van dit onderzoek neergelegd in het rapport "Toetsing externe veiligheid hogedruk aardgastransportleidingen" van de Milieudienst Noord-West Utrecht van 3 januari 2012. Hieruit volgt dat geen verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden omdat de realisatie van de plannen niet plaatsvindt in het invloedsgebied van de gasleiding en geen significante verandering van het groepsrisico tot gevolg heeft. Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 zijn de onderzoeksresultaten neergelegd in de memo "Advies externe veiligheid - risicoberekeningen Rijksweg A2 t.h.v. atletiekbaan Zwanekamp" van de Milieudienst Noord-West Utrecht van 6 januari 2012. Uit deze memo volgt dat het groepsrisico in de nieuwe situatie zal verhogen van 0,005 naar 0,008. Het groepsrisico blijft daarmee onder de oriënterende waarde en wordt aanvaardbaar geacht.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben vorenstaande rapportages niet betwist. Gelet hierop acht de Afdeling aannemelijk dat wat betreft het aspect externe veiligheid niet langer belemmeringen bestaan voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.
8.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Stichtse Vecht van 22 november 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Maarssenbroek woongebied", voor zover het betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2";
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand blijven;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten:
a.    voor [appellant sub 1] en anderen tot een bedrag van € 26,52 (zegge: zesentwintig euro en tweeënvijftig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b.    voor [appellant sub 2] en anderen tot een bedrag van € 26,52 (zegge: zesentwintig euro en tweeënvijftig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Stichtse Vecht aan appellanten het door hun voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a.    € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b.     € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx    w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
612.