ECLI:NL:RVS:2012:BY1745

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111979/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij asbestverwijdering op perceel in Buitenpost

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen op 27 augustus 2010 een besluit genomen waarbij [appellante] werd gelast om binnen 14 dagen asbest op haar perceel in Buitenpost te laten verwijderen door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Tevens werd bepaald dat de kosten van deze bestuursdwang voor rekening van [appellante] zouden komen. Op 10 november 2010 stelde het college de kosten van de bestuursdwang vast op € 35.480,12. [appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 18 maart 2011. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 oktober 2012 behandeld. Tijdens de zitting op 7 september 2012 waren zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd. De Afdeling overwoog dat de toepassing van bestuursdwang rechtmatig was, omdat [appellante] niet had voldaan aan de last om asbest te verwijderen. De Afdeling oordeelde dat de kosten die in rekening waren gebracht niet onredelijk of buitensporig hoog waren, en dat het college voldoende inzicht had gegeven in de hogere kosten die waren ontstaan door extra werkzaamheden die noodzakelijk waren geworden door ondeskundig handelen van [appellante].

De Afdeling verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.

Uitspraak

201111979/1/A4.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Buitenpost, gemeente Achtkarspelen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft het college [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om binnen 14 dagen het asbest op het perceel [locatie A] te Buitenpost (hierna: het perceel) te laten verwijderen door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf en een kopie van de resultaten van de eindmeting aan de gemeente te zenden. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 10 november 2010 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 35.480,12.
Bij besluit van 18 maart 2011 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega, en
[gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.H. Zuur en
F. Kelderhuis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:25, zesde lid, stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.
2.     De toepassing van bestuursdwang heeft plaatsgevonden in de periode van 11 tot 14 oktober 2010. Het besluit van 27 augustus 2010 tot oplegging van de last onder bestuursdwang was toen in werking. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
201111981/1/A4, heeft de Afdeling het beroep van [appellante]tegen het besluit van 18 maart 2011 voor zover daarbij afwijzend is beslist op haar bezwaar tegen het besluit van 27 augustus 2010, ongegrond verklaard. Anders dan [appellante] betoogt kon het besluit van 27 augustus 2010 dan ook grondslag bieden voor de toepassing van bestuurdwang en voor het in rekening brengen van de kosten daarvan. De omstandigheid dat een aantal dakplaten van de schuur al was verwijderd brengt, anders dan [appellante] betoogt, niet mee dat het college een nieuw besluit had moeten nemen alvorens hij tot toepassing van bestuursdwang kon overgegaan.
3.    [appellante] betoogt dat ten tijde van de toepassing van bestuursdwang al aan de last was voldaan nu [appellante] het zwerfaval op het perceel al had opgeruimd. Volgens [appellante] ziet de last alleen op het afvoeren van asbest en niet op het verwijderen daarvan.
3.1.    Dit betoog faalt. De last ziet op het verwijderen van asbest door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Zoals in de uitspraak van heden in zaak nr.
201111981/1/A4is overwogen, gaat het daarbij om asbest en asbesthoudend materiaal dat is vrijgekomen door het instorten van het dak van een schuur (schuur 1) op het perceel. Ten tijde van de toepassing van  bestuursdwang was aan die last niet voldaan.
4.    [appellante] betoogt dat niet alleen asbest, maar daarnaast riet, de kapconstructie en de verdiepingsvloer van de schuur zijn verwijderd, hetgeen volgens haar in strijd is met de opgelegde last. Nu de toepassing van bestuursdwang zich verder heeft uitgestrekt dan in de last is gesteld, heeft het college in zoverre de kosten ten onrechte in rekening gebracht.
4.1.    Het besluit van 27 augustus 2010 vermeldt met betrekking tot de asbestinventarisatie dat vanwege instorting van de schuur overlegd dient te worden met een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. [appellante] heeft zo'n bedrijf niet ingeschakeld. Uit het rapport "Asbestinventarisatie (…)" van MUG Ingenieursbureau van 8 oktober 2010, blijkt dat de asbestbesmetting op het perceel zich onder meer heeft uitgestrekt tot het rieten dak en de zolderverdieping, waaronder het hooi, van de schuur. Gelet hierop bestaat geen reden om aan te nemen dat de toepassing van bestuursdwang, zoals die feitelijk heeft plaatsgevonden, verder strekte dan in de last is bepaald.
Het betoog faalt.
5.     [appellante] betoogt dat de in rekening gebrachte kosten onredelijk en buitensporig hoog zijn. In dit verband verwijst zij allereerst naar het verschil tussen de kosten in de offerte van het [bedrijf] van 28 september 2010 en de uiteindelijk door [bedrijf] bij nota van 18 oktober 2010 in rekening gebrachte kosten. Voorts verwijst zij naar de in rekening gebrachte kosten van de catering, beveiliging en werkzaamheden van gemeenteambtenaren.
5.1.    [bedrijf] heeft op 28 september 2010 een offerte uitgebracht ten bedrage van € 10.250 exclusief BTW. De nota van [bedrijf] van 18 oktober 2010 bedraagt € 28.415 inclusief BTW. Uit het rapport "Asbestinventarisatie (…)" van MUG Ingenieursbureau van 8 oktober 2010 blijkt dat de asbestbesmetting zich heeft verspreid als gevolg van het eigenhandig en op ondeskundige wijze verwijderen van asbestresten op 2 oktober 2010. Daardoor moesten meer en extra werkzaamheden worden verricht om het asbesthoudend materiaal te verwijderen. Het gaat onder meer om het verwijderen en afvoeren van de gehele dakconstructie en het hooi, waarvan de kosten niet in de offerte van 28 september 2010 waren meegenomen. [bedrijf] heeft de extra kosten bij brieven van 24 en 26 november 2010 nader toegelicht en gespecificeerd. Het college heeft aan de hand hiervan voldoende inzichtelijk gemaakt waarom een hoger bedrag in rekening is gebracht dan in eerste instantie werd geoffreerd. Gelet op deze specificatie kan niet worden geoordeeld dat het college de kosten in zoverre onjuist heeft vastgesteld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door [bedrijf] opgegeven hoeveelheid gestort afval onjuist is.
Wat de overige in rekening gebrachte kosten betreft, heeft het college deze terecht aangemerkt als kosten van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5.25 van de Awb. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten onredelijk hoog zijn. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze kosten onjuist heeft vastgesteld.
De beroepsgrond faalt.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
190-742.