201201065/1/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 december 2011 in zaak nr. 11/2553 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellante] voor het jaar 2007 vastgesteld op nihil en een bedrag ter hoogte van € 2.770,00 aan teveel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 8 februari 2011, voor zover thans van belang, heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder rekenhuur verstaan: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, wordt geen huurtoeslag toegekend, als de rekenhuur hoger is dan € 615,01 (vanaf 1 juli 2007 € 621,78) per maand, als de huurder 23 jaar of ouder is.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan herziening van het voorschot tot een terug te vorderen bedrag leiden.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden, waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden, indien voorschotten zijn verleend, deze met de tegemoetkoming verrekend.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening tot een terug te vorderen bedrag leiden.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Aan het besluit van 15 september 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de rekenhuur van de door [appellante] bewoonde woning over 2007 hoger is dan het normbedrag, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht, zodat [appellante] over dat jaar geen aanspraak op huurtoeslag heeft.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Awir, waren, zodat de tegemoetkoming niet kon worden herzien.
3.1. Dat betoog faalt. Artikel 21 van de Awir heeft geen betrekking op voorschotten. Deze kunnen ingevolge artikel 16 van de Awir steeds worden herzien. Nu de tegemoetkoming voor 2007 ten tijde van het besluit van 15 september 2010 niet definitief was vastgesteld, kon de tegemoetkoming voor dat jaar op nihil worden vastgesteld. Dat voor 2008 de tegemoetkoming wel definitief was vastgesteld, doet daaraan niet af.
4. [appellante] betoogt verder dat - samengevat weergegeven - de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst de huurtoeslag 2007 niet in redelijkheid op nihil heeft kunnen vaststellen en de teveel betaalde voorschotten terugvorderen, nu zij er op mocht vertrouwen dat zij voor dat jaar aanspraak op huurtoeslag had, omdat het de Belastingdienst bij de aanvankelijke voorschotverlening duidelijk had moeten zijn dat de door haar opgegeven rekenhuur hoger was dan het normbedrag en, hoewel haar rekenhuur ook in 2008 hoger was dan het normbedrag, de Belastingdienst de huurtoeslag voor dat jaar bij besluit van 23 april 2010 niet op nihil heeft vastgesteld, doch heeft vermeld dat de huur hoger is dan de maximale huurgrens en daar in de berekening van de huurtoeslag rekening mee is gehouden, maar zij toch aanspraak heeft op huurtoeslag. Zij voert verder aan dat de Belastingdienst de vastgestelde huurtoeslag 2008 weliswaar bij besluit van 31 december 2010 heeft herzien en alsnog op nihil heeft vastgesteld, maar dat besluit door de rechtbank is vernietigd.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr.
200808514/1/H2), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in verbinding met het vierde en vijfde lid en artikel 24, tweede en derde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot wordt verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en kan worden herzien. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellante] er niet op mocht vertrouwen dat de Belastingdienst de huurtoeslag 2007 zou vaststellen op hetzelfde bedrag als de betaalde voorschotten en de teveel betaalde voorschotten niet zou terugvorderen. Daaraan doet niet af dat de Belastingdienst, voorafgaand aan de voorschotverlening, naar gesteld, niet heeft gecontroleerd of de opgegeven rekenhuur hoger was dan het normbedrag.
Dat de huurtoeslag 2008 bij besluit van 23 april 2010 niet op nihil is vastgesteld, terwijl de rekenhuur ook voor dat jaar hoger was dan het normbedrag, maakt evenmin dat [appellante] er op mocht vertrouwen dat de Belastingdienst de huurtoeslag 2007 op hetzelfde bedrag als de reeds voor dat jaar betaalde voorschotten zou vaststellen. Daartoe is van belang dat, naar de Belastingdienst in het verweerschrift uiteen heeft gezet, voor 2008 sprake was van een onjuiste vaststelling. Dat de Belastingdienst de vastgestelde huurtoeslag 2008 bij besluit van 31 december 2010 heeft herzien en op nihil gesteld en de rechtbank dit besluit bij uitspraak van 22 december 2011 in zaak nr. 11/2554 heeft vernietigd, omdat zich geen situatie voordeed, als bedoeld in artikel 21 van de Awir, maakt evenmin dat [appellante] er op mocht vertrouwen dat zij ook voor 2007 aanspraak op huurtoeslag had, aangezien op vaststelling van de huurtoeslag voor dat jaar, zoals hiervoor onder 3.1 overwogen, artikel 21, eerste lid, van de Awir niet van toepassing was.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012