ECLI:NL:RVS:2012:BY2481

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110134/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • J.C. Kranenburg
  • M.J.M. Mathot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Windpark Kattenberg-Reedijk en de beroepen van omwonenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Windpark Kattenberg-Reedijk" dat op 21 juni 2011 door de raad van de gemeente Oirschot is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Oirschot, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 oktober 2012. De appellanten betogen dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er sprake is van strijdigheid met de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. De raad van de gemeente Oirschot heeft een verweerschrift ingediend en de besloten vennootschap RWE Innogy Windpower Netherlands B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft overwogen dat de appellanten niet in hun recht staan, omdat zij niet tijdig zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpplan. De Afdeling concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met de wet en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellant sub 1 is ongegrond verklaard, en het beroep van appellant sub 2 is niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de mogelijkheid om twee windturbines op te richten. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 7 november 2012.

Uitspraak

201110134/1/R3.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats], gemeente Oirschot,
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Oirschot,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oirschot,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Kattenberg-Reedijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RWE Innogy Windpower Netherlands B.V. (hierna: RWE) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.S. Rotman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting RWE, vertegenwoordigd door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1.    Het plan maakt de oprichting van twee windturbines parallel aan de A58 mogelijk.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.    RWE betoogt dat [appellant sub 1] een aantal beroepsgronden eerst in beroep heeft aangevoerd en dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.1.        Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Vast staat dat [appellant sub 1] zienswijzen tegen het plan heeft ingebracht en zich daarbij niet heeft beperkt tot afzonderlijke plandelen. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr.
200907564/1/R2) staat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2.    Ter zitting heeft [appellant sub 1] de gronden over de strijdigheid van het plan met het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010", het niet nemen van een voorbereidingsbesluit, de onjuistheid van de berekeningen van de akoestische gevolgen van het plan, de aantasting van de cultuurhistorische waarden van de zandweg Kattenbergsesteeg en de onjuiste weergave van het plan op ruimtelijkeplannen.nl ingetrokken.
3.    [appellant sub 1] voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij geen ontvangstbevestiging van zijn zienswijze heeft ontvangen en voor de raadsvergadering van 21 juni 2011, anders dan gebruikelijk, geen raadsinformatiebrief en raadsvoorstel op de website van de gemeente zijn geplaatst.
3.1.         Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In overeenstemming met deze procedure is [appellant sub 1] in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Uit afdeling 3.4 van de Awb vloeit geen verplichting voor de raad voort om de ontvangst van een schriftelijke zienswijze te bevestigen of om de indiener van een zienswijze in te lichten over het moment waarop het besluit tot vaststelling van het plan zal worden genomen. Evenmin bestaat een verplichting om de indiener van een zienswijze te horen of om alvorens over de vaststelling van een bestemmingsplan te besluiten vergaderstukken op de website van de gemeente te plaatsen. Ook de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen regeling met betrekking tot het elektronisch beschikbaar stellen van ruimtelijke besluiten verplicht daar niet toe. De door [appellant sub 1] gestelde gang van zaken vormt geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
4.    [appellant sub 1] voert aan dat de notitie LBP|SIGHT van 28 maart 2011, kenmerk V068262aaA7.md, ten onrechte niet met het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.
4.1.    Het ontwerpplan is met ingang van 16 december 2010 ter inzage gelegd. Voorafgaand aan de opstelling van het ontwerpplan heeft het onderzoeksbureau LBP|SIGHT onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van het plan. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Windpark Kattenberg te Oirschot, Akoestisch onderzoek - MER" van 25 oktober 2010. Niet in geschil is dat dit rapport zowel met het ontwerpplan als met het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen. De notitie LBP|SIGHT van 28 maart 2011 dateert van na de terinzagelegging van het ontwerpplan. In de notitie staat dat daarin naar aanleiding van de in het akoestisch rapport van 25 oktober 2010 geconstateerde overschrijdingen van de geluidnorm bij enkele woningen verslag wordt gedaan van de mogelijkheden om geluidreducerende maatregelen te treffen. In de zienswijzennota staat dat de notitie is opgesteld naar aanleiding van de ingediende zienswijzen en het advies van de Commissie voor de m.e.r. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr.
201012504/1/R3) staat geen rechtsregel er aan in de weg dat tijdens of na de terinzagelegging van het ontwerpplan nog nader onderzoek wordt verricht ter voorbereiding van het besluit omtrent vaststelling van het plan. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3:11 van de Awb is vastgesteld. Het betoog faalt.
4.2.    Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de notitie ook niet bij het vastgestelde plan ter inzage is gelegd heeft de beroepsgrond betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
5.    [appellant sub 1] voert aan dat het plan deel uitmaakt van een plan tot het oprichten van vier windturbines, waarvan twee in de gemeente Oirschot en twee in de gemeente Oisterwijk. De gemeente Oisterwijk heeft de Commissie voor de m.e.r. echter niet om advies gevraagd en blijkens het toetsingsadvies van de Commissie zijn geen (voor)ontwerp bestemmingsplan en zienswijzen van de gemeente Oisterwijk in de toetsing betrokken. Nu het gaat om één project is het besluit daarom onzorgvuldig tot stand gekomen, aldus [appellant sub 1].
5.1.    De raad betoogt dat het gehele project in de m.e.r. is betrokken en dat tevens is gekeken naar de gevolgen van de in de gemeente Oisterwijk op te richten windturbines.
5.2.    Vast staat dat de oprichting van vier tot zes windturbines ten noorden van de A58 in de gemeenten Oirschot en Oisterwijk moet worden gezien als één activiteit als bedoeld in het Besluit milieu-effectrapportage 1994. In het milieueffectrapport (hierna: het MER) worden de gevolgen beschreven van een windpark van vier tot zes windturbines ter plaatse, waarbij drie inrichtingsalternatieven in aanmerking zijn genomen. Het betreft een alternatief met drie turbines in beide gemeenten, een alternatief met twee turbines in Oisterwijk en drie turbines in Oirschot en een alternatief met twee turbines in beide gemeenten. Voor het laatste alternatief heeft de raad bij de vaststelling van het plan gekozen. Nu het bij het plan behorende MER tevens betrekking heeft op de in Oisterwijk op te richten windturbines, kan [appellant sub 1] niet worden gevolgd in het standpunt dat het plan in strijd met de m.e.r.-regelgeving tot stand is gekomen. Omdat het plan geen betrekking heeft en kan hebben op grondgebied van de gemeente Oisterwijk valt niet in te zien dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat die gemeente geen advies aan de Commissie voor de m.e.r. heeft gevraagd. Het betoog faalt.
6.    [appellant sub 1] voert aan dat het plan in strijd is met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening) omdat het niet voorziet in tenminste 8 windturbines in een zoekgebied voor windturbines en de overgangsbepalingen niet van toepassing zijn omdat voor de twee in Oisterwijk op te richten windturbines niet tijdig een bestemmingsplan is vastgesteld dat die oprichting mogelijk maakt. Ook is de ruimtelijke onderbouwing van het plan onvoldoende, omdat er in de toelichting bij het plan ten onrechte vanuit wordt gegaan dat ook in Oisterwijk twee windturbines kunnen worden opgericht.
6.1.    De raad betoogt dat het plan onder de overgangsregeling van de Verordening valt.
6.2.    In artikel 11.13 van de Verordening zijn algemene regels opgenomen voor windturbines buiten stedelijk gebied. Onder meer is bepaald dat windturbines gesitueerd dienen te zijn binnen een zoekgebied voor windturbines en in een cluster of lijnopstelling van ten minste 8 turbines.
Ingevolge artikel 14.4, vierde lid, is artikel 11.13 niet van toepassing op een bestemmingsplan dat is vastgesteld voor 1 juli 2011.
6.3.    Nu het plan is vastgesteld op 21 juni 2011 is er geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Verordening. Dat artikel 14.4 van de Verordening niet van toepassing is op het plan omdat het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het grondgebied van de gemeente Oisterwijk, waar twee van de vier windturbines zijn beoogd, het oprichten van windturbines niet mogelijk maakt - wat daar van zij - valt niet in te zien. Voorts brengt de omstandigheid dat in de toelichting bij het plan uiteen wordt gezet dat RWE een windturbinepark wil oprichten dat deels op het grondgebied van de gemeente Oirschot en deels op het grondgebied van de gemeente Oisterwijk ligt, niet mee dat de toelichting niet voldoet als ruimtelijke onderbouwing voor het oprichten van de twee windturbines die door het plan mogelijk worden gemaakt.
7.    In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
8.    Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het plan leidt tot onaanvaardbare geluidoverlast, slagschaduw en horizonvervuiling overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] geen zienswijzen tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren heeft gebracht. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Nu het plan voor wat betreft de mogelijkheid om twee windturbines op te richten niet gewijzigd is vastgesteld brengt dit mee dat het beroep van [appellant sub 2] in zoverre niet-ontvankelijk is.
Dat het plandeel voor een van de op te richten windturbines in het vastgestelde plan is verkleind, vormt geen grond voor een ander oordeel. Uit de strekking van artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat het beroep slechts ontvankelijk is als [appellant sub 2] door de gewijzigde vaststelling van het plan in een nadeligere positie is gekomen ten opzichte van het ontwerpplan. Die omstandigheid doet zich hier niet voor nu op het verkleinde plandeel in het vastgestelde plan, net als in het ontwerp van het plan, maximaal één windturbine kan worden opgericht.
9.    [appellant sub 2] voert aan dat door de gewijzigde vaststelling van het plan, waarbij de plangrens is gewijzigd, de windturbine die op zijn perceel was voorzien is komen te vervallen. Hij betoogt dat hierdoor een financiële vergoeding vervalt, terwijl de prijs van zijn onroerende zaak daalt vanwege de geluidoverlast, slagschaduw en horizonvervuiling die het plan meebrengt.
9.1.    De raad betoogt dat het [appellant sub 2] vrij staat een verzoek om tegemoetkoming in planschade in te dienen en dat de beoordeling daarvan in deze procedure niet voorligt.
9.2.        Bij de vaststelling van het plan is het plandeel waar op grond van het ontwerp een derde windturbine kon worden opgericht op het perceel van [appellant sub 2], vervallen. Hiertoe is de grens van het plan gewijzigd. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing, waarbij het perceel van [appellant sub 2] buiten het plangebied valt, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat blijkens het MER onderzoek is gedaan naar de gevolgen van drie varianten van het beoogde windturbine park en dat de raad naar aanleiding van de zienswijzen en het advies van de Commissie voor de m.e.r. heeft gekozen en, gelet op de in de nabijheid van het perceel van [appellant sub 2] gelegen woningen, in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de in het plan opgenomen variant waarbij geen windturbine op het perceel van [appellant sub 2] mogelijk wordt gemaakt.
10.    In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover het     betrekking heeft op de mogelijkheid om twee windturbines op te     richten;
II.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige en het beroep van     [appellant sub 1] geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten    w.g. Mathot
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
413.