ECLI:NL:RVS:2012:BY2517

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202114/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • Y.M. van Soest-Ahlers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Corderius College en de uitbreiding van het schoolgebouw te Amersfoort

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Corderius College" dat op 20 december 2011 door de raad van de gemeente Amersfoort is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten A en B beroep ingesteld, omdat zij zich verzetten tegen de uitbreiding van het schoolgebouw. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 september 2012 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat het plan in strijd is met eerdere toezeggingen en dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De Afdeling overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel concrete toezeggingen van de raad nodig zijn, maar dat deze niet zijn aangetoond door de appellanten. De raad heeft bovendien voldoende gemotiveerd dat de uitbreiding van het schoolgebouw noodzakelijk is vanwege de groei van het aantal leerlingen en dat er geen alternatieve locaties beschikbaar zijn.

De appellanten stellen verder dat de raad geen integrale belangenafweging heeft gemaakt en dat de uitbreiding van het aantal leerlingen niet wenselijk is. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van het schoolgebouw ruimtelijk goed inpasbaar is en dat de wenselijkheid van schaalvergroting in het onderwijs geen ruimtelijk relevant belang is. De Afdeling concludeert dat de raad de belangen van de betrokkenen voldoende heeft afgewogen en dat het bestemmingsplan niet in strijd is met het recht.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 november 2012.

Uitspraak

201202114/1/R2.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Amersfoort,
en
de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Corderius College" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2012, waar [appellant A] en [appellant B], in de persoon van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.E. Eissens-Eigenhuis en S. Strijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het Corderius College, vertegenwoordigd door E. Boerman, gehoord.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet onder meer in een uitbreiding van het hoofdgebouw van het Corderius College aan de Lambert Heijnricsstraat 23 te Amersfoort. Voorts is aan de zuidoostkant van het plangebied aan een strook tussen Den Wijnbergh en de Ringweg Dorrestein de bestemming "Verkeer - verblijfsgebied" toegekend.
2.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan in strijd met eerdere toezeggingen voorziet in een uitbreiding van het schoolgebouw.
2.1.    Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, is zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 juni 2010 in zaak nr.
201109458/1/R1) voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat door of namens de raad concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat door een daartoe bevoegd persoon namens de raad toezeggingen zijn gedaan, waaraan zij een gerechtvaardigd vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat geen verdere uitbreiding van het schoolgebouw mogelijk zou worden gemaakt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan op dit punt in strijd met het vertrouwensbeginsel zou hebben vastgesteld. Het betoog faalt.
3.    [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat onvoldoende is verzekerd dat het schoolgebouw in de toekomst niet nog verder zal worden uitgebreid.
3.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. In deze procedure kan slechts beoordeeld worden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het onderhavige plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht. Indien op enig moment in de toekomst een verdere uitbreiding van het schoolgebouw planologisch mogelijk wordt gemaakt, zal daartegen een aparte procedure openstaan met eigen rechtsbeschermingmogelijkheden.
4.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad geen integrale belangenafweging heeft gemaakt nu niet is beoordeeld of de uitbreiding van het aantal leerlingen van de school wenselijk is. Zij stellen dat het Corderius College na de uitbreiding een te grote school wordt nu de nadelen van schaalvergroting in het onderwijs zichtbaar worden in de samenleving. [appellant A] en [appellant B] stellen in dit verband dat individuele raadsleden, docenten, ouders van leerlingen en leerlingen desgevraagd hebben aangegeven grotere scholen onwenselijk te vinden. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de raad niet de mogelijkheid van aparte locaties voor de verschillende afdelingen van het Corderius College heeft onderzocht. Zij stellen dat actuele ontwikkelingen de uitbreiding van het schoolgebouw overbodig maken, nu het Corderius College gebruik kan maken van het naast het schoolgebouw gelegen pand waar tot 1 oktober 2012 de buitenschoolse opvang organisatie SKON was gevestigd, of mogelijk van de gebouwen van een grote mbo-instelling ter plaatse van Leusderweg 32-43.
4.1.    Volgens de plantoelichting en naar de raad in zijn verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht, heeft het Corderius College momenteel voor ongeveer 1.575 leerlingen 53 leslokalen, waarvan 4 leslokalen tijdelijk zijn. Ondanks deze 4 extra tijdelijke leslokalen is er een capaciteitsprobleem en voorts moeten de 4 tijdelijke leslokalen medio 2014 worden verwijderd. De behoefte aan deze lokalen is echter permanent want het aantal leerlingen neemt niet af. Bovendien blijkt uit de leerlingenprognoses tot 2020 dat het aantal leerlingen verder toeneemt tot 1.600. Om de leerlingen uit de tijdelijke lokalen permanent te huisvesten en de verwachte groei tot 2020 op te vangen, moet de school met 9 leslokalen worden uitgebreid. De raad stelt dat op basis van leerlingenprognoses over 20 jaar in het Programma en het Overzicht voor Onderwijshuisvesting 2010, dat op 18 december 2009 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, is vastgesteld dat het Corderius College recht heeft op een permanente uitbreiding van 1.451 m². Vanwege het gebruik van extra studieruimtes voor groepsopdrachten heeft het Corderius College gekozen om een uitbreiding van 200 m² voor eigen rekening te realiseren. De totale uitbreiding bedraagt derhalve 1.651 m². Gekozen is voor een uitbreiding van het schoolgebouw en niet voor een uitbreiding op een alternatieve locatie nu de school recht heeft op een uitbreiding en geen alternatieve locatie beschikbaar is. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de uitbreiding van het schoolgebouw ruimtelijk goed inpasbaar is en vanuit programmatisch en financieel oogpunt verreweg de voorkeur heeft boven een alternatieve locatie.
4.2.    Gelet op hetgeen de raad hieromtrent in de stukken en ter zitting heeft betoogd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de wenselijkheid en passendheid van de uitbreiding van het schoolgebouw onvoldoende heeft beoordeeld en ontoereikend heeft gemotiveerd. Anders dan [appellant A] en [appellant B] kennelijk menen, is de onderwijskundige wenselijkheid van schaalvergroting in het onderwijs geen ruimtelijk relevant belang waarmee de raad bij de belangenafweging in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan rekening kan houden. De raad heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het beschikbaar komen van het pand dat werd gebruikt door de buitenschoolse opvang organisatie SKON en de gebouwen aan Leusderweg 32-43 toekomstige onzekere gebeurtenissen betreffen waarmee in het besluit geen rekening hoefde te worden gehouden. Nu is gesteld noch gebleken dat andere alternatieve locaties beschikbaar waren, heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het instellen van een onderzoek naar de mogelijkheid om de verschillende afdelingen van het Corderius College op aparte locaties te huisvesten. Het betoog faalt.
5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat onvolledige en misleidende informatie is verstrekt. Daartoe voeren zij aan dat in de voorlichting het beeld is geschetst dat het aantal leerlingen dat in het schoolgebouw is gehuisvest na de uitbreiding van het schoolgebouw ongeveer gelijk zal blijven. Naar zij stellen zullen echter enkele honderden leerlingen van het Corderius College die op de locatie aan de Swelinckstraat zijn gehuisvest, verhuizen naar het schoolgebouw als de uitbreiding daarvan is gerealiseerd.
5.1.    Ter zitting is gebleken dat een afdeling van het Corderius College, bestaande uit ongeveer 200 leerlingen, in afwachting van de uitbreiding van het schoolgebouw is gehuisvest aan de Swelinckstraat. Na de uitbreiding van het schoolgebouw zal voormelde locatie worden afgestoten en zal de afdeling worden gehuisvest in het schoolgebouw. De raad heeft onweersproken gesteld dat dit is verwerkt in de berekening van de uitbreiding van het schoolgebouw in paragraaf 2.2 van de plantoelichting. Gesteld noch gebleken is dat ruimtelijk onaanvaardbaar zou zijn dat de leerlingen die thans zijn gehuisvest aan de Swelinckstraat na de uitbreiding van het schoolgebouw worden gehuisvest in het schoolgebouw. Onder deze omstandigheden geeft hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid zou zijn voorbereid. Het betoog faalt.
6.    [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat in het plan ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat verhuur van het schoolgebouw mogelijk wordt gemaakt, terwijl het Corderius College het schoolgebouw anders dan voorheen niet meer op zaterdagen mag verhuren ten behoeve van religieuze voorzieningen.
6.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat is beoogd ter plaatse van de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden niet langer op zaterdagen religieuze voorzieningen toe te staan, nu verhuur van het schoolgebouw op zaterdagen ten behoeve van religieuze voorzieningen tot veel parkeeroverlast voor omwonenden leidde.
6.2.    Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor onderwijsvoorzieningen met dien verstande dat op zondagen en algemeen erkende feestdagen ook religieuze voorzieningen zijn toegestaan.
6.3.    Het plan regelt alleen de bestemmingen en het gebruik van de gronden binnen het plangebied en derhalve niet de mogelijkheid om die gronden en de daarop aanwezige bebouwing te verhuren. Uit de planvoorschriften blijkt duidelijk dat ter plaatse van de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden niet langer op zaterdagen religieuze voorzieningen mogelijk zijn. In de plantoelichting is voorts vermeld dat de activiteiten die momenteel op zaterdag plaatsvinden worden gestaakt in verband met parkeeroverlast. Van een onjuiste suggestie op dit punt is dan ook niet gebleken. Het betoog faalt.
7.    [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Verkeer - verblijfsgebied" die is toegekend aan de strook aan de zuidoostkant van het plangebied tussen Den Wijnbergh en de Ringweg Dorrestein. Zij betogen dat de aanleg van een fietspad ter plaatse leidt tot een gevaarlijke situatie nu auto- en fietsverkeer elkaar zullen kruisen op een onoverzichtelijke t-splitsing onderaan een heuvel. Voorts betogen [appellant A] en [appellant B] dat bij de aanleg van het fietspad het risico bestaat dat een rij beeldbepalende bomen wordt beschadigd, aangezien het fietspad onder deze bomen doorgaat.
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat aan de strook de bestemming "Verkeer - verblijfsgebied" is toegekend om de fietsenstalling van het Corderius College te ontsluiten en in verband met hinder van voetgangers door fietsers op het bestaande smalle voetpad tussen Den Wijnbergh en de Ringweg Dorrestein. De raad stelt dat na overleg met omwonenden voorlopig geen fietspad zal worden aangelegd, maar dat het bestaande voetpad zal worden verbreed. De raad deelt niet de vrees van [appellant A] en [appellant B] dat door de aanleg van een fietspad de rij bomen naast het voetpad zal worden beschadigd.
7.2.    Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels, zijn de voor "Verkeer - verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor voet- en fietspaden.
7.3.    Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een verkeersonveilige situatie op het reeds bestaande voetpad tussen Den Wijnbergh en de Ringweg Dorrestein. Hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een fietspad naast het bestaande voetpad tot verkeersonveilige situaties zal leiden, of dat zo nodig geen maatregelen kunnen worden genomen om de verkeersveiligheid te waarborgen. Het betoog faalt.
7.4.     Wat betreft de vrees van [appellant A] en [appellant B] voor schade aan de rij bomen vanwege de aanleg van een fietspad, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit bezwaar blijft derhalve buiten beschouwing.
8.    In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
343-743.