201203000/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
2. [appellant sub 2], wonend te Lunteren, gemeente Ede,
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Van den Hamlaan 8" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door R. Maseda, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting groepsaccommodatie 'De Poelakker', vertegenwoordigd door W. van Veldhuizen, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het terrein waarop thans nog groepsaccommodatie 'De Poelakker' is gevestigd. Het plan biedt de mogelijkheid om op dit terrein 10 vrijstaande woningen te bouwen en in het bestaande hoofdgebouw 5 appartementen te realiseren.
3. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet met het plan verenigen. Onder verwijzing naar een in de omgeving van het plangebied uitgevoerde enquête betogen zij dat onder de buurtbewoners geen draagvlak is voor het plan.
3.1. Uit paragraaf 5.2 van de plantoelichting, paragraaf 5.1 van de 'Nota van zienswijzen' en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de raad de wens leefde dat onder buurtbewoners draagvlak zou bestaan voor het plan en dat de raad heeft getracht het beoogde draagvlak te creëren. Daarbij is gebleken dat onder de buurtbewoners zowel voor- als tegenstanders van het plan zijn. De omstandigheid dat enkele omwonenden zich niet in het plan kunnen vinden, geeft geen grond voor het oordeel dat het plan niet had mogen worden vastgesteld. Het betoog faalt.
4. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat geen noodzaak bestaat voor het plan, nu vanwege de reeds bestaande en geplande woningvoorraad geen behoefte bestaat aan nieuwe woningen in het woningsegment waarin het plan voorziet.
4.1. De raad stelt onder verwijzing naar de demografische gegevens, verdunning van huishoudens en nieuwbouwontwikkelingen die zijn neergelegd in de 'Nota Woningbouwprogrammering', die op 8 maart 2011 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld, dat in Lunteren behoefte bestaat aan 20 tot 40 nieuwe woningen per jaar. Naar de raad stelt, wordt deze verwachting ondersteund door het onderzoek naar de woningbehoefte in de gemeente dat is neergelegd in het in november 2011 uitgebrachte rapport 'Wonen in Ede 2011' (hierna: het woningbehoeftenonderzoek). De raad stelt zich op het standpunt dat in verband met de noodzakelijke doorstroming in alle prijscategorieën moet worden bijgebouwd en niet alleen in de categorie betaalbare woningen voor starters. Voorts blijkt volgens de raad uit het woningbehoeftenonderzoek dat in de buitendorpen van de gemeente Ede, waaronder Lunteren, de nadruk ligt op de behoefte aan vrijstaande woningen. Ter zitting heeft de raad zich verder op het standpunt gesteld dat het plan, gelet op andere woningbouwplannen in de gemeente, niet zal leiden tot een overaanbod van woningen.
4.2. Volgens het woningbehoeftenonderzoek blijft de bevolking van de gemeente Ede tot 2030 groeien. Hoewel het aanbod de komende 5 jaar groter lijkt dan de vraag, zijn in het bestaande aanbod veel tussenwoningen, hoekwoningen en gestapelde bouw aanwezig, terwijl meer vraag is naar vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. Bij de koopwoningen is duidelijk een grote vraag naar woningen in de prijsklasse tussen de € 250.000,00 en € 300.000,00 en minder naar woningen in de iets lagere prijsklassen. Tevens bestaat volgens het woningbehoeftenonderzoek onder starters vraag naar goedkope appartementen.
[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het woningbehoeftenonderzoek op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd dan wel dat het woningbehoeftenonderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren. Voorts is ter zitting gebleken dat 119 mensen belangstelling hebben getoond in de beoogde te realiseren woningen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de met het plan mogelijk gemaakte 10 vrijstaande woningen en 5 appartementen. Het betoog faalt.
5. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] stellen voorts dat door het plan de verkeersintensiteiten toenemen. Zij wijzen erop dat de huidige groepsaccommodatie grote delen van het jaar niet wordt gebruikt.
5.1. Volgens paragraaf 4.9 van de plantoelichting zullen de beoogde te realiseren 15 woningen elk gemiddeld 8 verkeersbewegingen per dag veroorzaken. Het plan als zodanig zal derhalve gemiddeld 120 verkeersbewegingen per dag tot gevolg hebben. Ter zitting is door de raad uiteengezet dat deze 120 verkeersbewegingen volledig als toename van de verkeersintensiteit zijn beoordeeld zodat daarbij is uitgegaan van een niet realistische 'worst case' situatie. Zoals in de plantoelichting is aangegeven, genereert de bestaande groepsaccommodatie 'De Poelakker' immers ook de nodige verkeersbewegingen, in de vorm van bevoorradingsverkeer en bezoekers. De raad heeft in dat verband ter zitting benadrukt dat de groepsaccommodatie 180 slaapplaatsen heeft en ingevolge het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Lunteren-Zuid-Oost' het gehele jaar door kan worden gebruikt. In vergelijking met de huidige situatie zal de toename van verkeersbewegingen zeer beperkt blijven en leidt het plan niet tot een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen, aldus de raad.
5.2. Voor de ontsluiting van de beoogde te realiseren woningen zal gebruik worden gemaakt van de bestaande in- en uitrit aan de Van den Hamlaan. Vaststaat dat de groepsaccommodatie in de huidige situatie een deel van het jaar niet wordt gebruikt en dat het plan in die periode ten opzichte van het huidige feitelijke gebruik zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet betwist dat het plan als zodanig zal leiden tot gemiddeld 120 verkeersbewegingen per dag. Zij hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de raad de totale verkeersintensiteit in een dorpachtige woonomgeving waarbinnen het plangebied is gelegen, niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. In deze omstandigheden geeft hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot een onaanvaardbare toename van verkeersintensiteiten zal leiden. Het betoog faalt.
6. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat het plan is vastgesteld in strijd met de 'Structuurvisie Lunteren' (hierna: Structuurvisie), die op 25 november 1999 is vastgesteld door de raad. Zij voeren hiertoe aan dat het plan voorziet in nieuwbouw van woningen en dat nagenoeg alle aanwezige bomen binnen het plangebied zullen worden gekapt. Zij stellen dat voor zover klachten bestaan over de huidige groepsaccommodatie, deze betrekking hebben op de verouderde accommodatie en de bedrijfsvoering.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat milieuhygiënische overwegingen woningbouw ter plaatse rechtvaardigen, nu hierdoor de bestaande groepsaccommodatie, die hinder veroorzaakt voor het omliggende woongebied, zal verdwijnen. Voorts wordt naar de raad stelt voorkomen dat zich in de toekomst ter plaatse een mogelijk nog hinderlijker bedrijf zal vestigen. Hij wijst er in dit verband op dat ook ingevolge het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lunteren-Zuid-Oost" een groepsaccommodatie ter plaatse het gehele jaar kan worden gebruikt. In het verleden zijn veel klachten van omwonenden ontvangen over de groepsaccommodatie, met name wat betreft geluidoverlast en verkeeroverlast door bussen. Het plan leidt derhalve, zo stelt de raad, tot een aanmerkelijke kwalitatieve verbetering ten opzichte van de bestaande situatie.
6.2. In deel 2 van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als zogenoemd binnengebied, welke gebieden volgens de Structuurvisie kenmerkend zijn voor het landelijke, dorpse karakter van Lunteren. Volgens deel 3, paragraaf 2.1 van de Structuurvisie is de villa-achtige bebouwing op in grootte variërende kavels met op slechts enkele plaatsen appartementen en rijtjeswoningen kenmerkend voor het kerndeelgebied Lunteren-Oost, waarbinnen het plangebied is gelegen. De sfeer wordt in sterke mate bepaald door de overwegend groene binnengebieden, bestaande uit particuliere achtererven en diverse grote boomgroepen die een bosachtig karakter uitstralen. In dit gebied is het beleid vooral gericht op consolidering van de bestaande structuur, waarbij nieuwbouw tot een minimum beperkt wordt. Voorts geldt volgens de structuurvisie voor alle kerndeelgebieden het uitgangspunt dat aan verzoeken om nieuwe bouwmogelijkheden geen medewerking wordt verleend. Op de bij de Structuurvisie behorende kaart is het plangebied aangeduid als primair groengebied.
6.3. De raad heeft in het plan aan de gronden die deel uitmaken van het in de Structuurvisie als primair groengebied aangeduide vlak de bestemmingen "Groen", "Tuin", "Verkeer" en "Wonen" toegekend. Niet in geschil is dat het plan niet in overeenstemming kan worden geacht met de Structuurvisie, onder meer nu ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a en b, van de planregels op de voor "Wonen" aangewezen gronden woningen mogelijk worden gemaakt.
Volgens paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting en naar de raad in zijn verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht, geeft de Structuurvisie de mogelijkheid daar in het onderhavige geval vanaf te wijken. Volgens deel 1 van de Structuurvisie geldt als richtlijn bij het beleidsvoornemen om te streven naar een compacte bebouwde kom en het zo veel mogelijk voorkomen van aantasting van het landelijke gebied dat Lunteren omringd, dat nieuwe woningen alleen worden toegestaan op plaatsen waar aantoonbaar een kwalitatieve verbetering kan worden bereikt. Als maatregel wordt onder meer genoemd dat nieuwe woningen alleen mogelijk worden gemaakt bij sanering van hinderlijke bedrijfsbebouwing of niet in de omgeving passende bebouwing, bij een aanmerkelijke structurele verbetering of als een monument kan worden gespaard.
6.4. Hetgeen de raad betoogt ten aanzien van de wens tot het saneren van de bestaande hinderlijke groepsaccommodatie in een woonomgeving en het voorkomen van de hervestiging van een andere groepsaccommodatie ter plaatse, acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat mede vanwege de in paragraaf 2.2. van de plantoelichting opgenomen stedenbouwkundige uitgangspunten en het in paragraaf 2.4 van de plantoelichting opgenomen groenplan, bij de realisering van het plan zorgvuldig rekening wordt gehouden met het dorpse karakter, de villa-achtige bebouwing en het groene, bosachtige karakter van de omgeving van het plangebied. Verder heeft de raad bij zijn besluit mogen betrekken dat met het plan wordt voorzien in de woningbehoefte van Lunteren op een locatie binnen de bestaande bebouwde kom en dat de ontwikkeling van vijf middeldure appartementen in het bestaande hoofdgebouw van de groepsaccommodatie een toegevoegde waarde heeft nu daardoor een markant gebouw behouden blijft dat bijdraagt aan het behoud van het karakter van de kern Lunteren. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad op deugdelijke gronden van de Structuurvisie is afgeweken. Het betoog faalt in zoverre.
6.5. Wat betreft de kap van bomen in het plangebied, is volgens deel 3, paragraaf 2.3 van de Structuurvisie voor Lunteren-Oost als doelstelling geformuleerd, het behoud en de bescherming van beeldbepalende bomen en boomgroepen.
Anders dan [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] stellen, is het plangebied niet gelegen in een zogenoemde 'groene lob' die vanuit het buitengebied de bebouwde kom insteekt.
De in het plangebied aanwezige bomen zijn volgens paragraaf 4.7.1 van de plantoelichting ten behoeve van het plan geïnventariseerd en in verschillende categorieën ingedeeld. Drie bomen zijn als zogenoemde monumentale boom aangemerkt. De raad beoogt deze bomen te behouden. Voorts is één boom als zogenoemde toekomstboom aangemerkt. De raad heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat een toekomstboom een boom is die de potentie heeft om uit te groeien tot een monumentale boom. De als toekomstboom aangemerkte boom zal moeten worden gekapt om de beoogde woningen te realiseren. Verder bevinden zich binnen het plangebied zogenoemde overige bomen. Verscheidene van deze overige bomen zullen volgens de plantoelichting moeten worden gekapt voor de realisatie van de in het plan voorziene woningen, met name in het midden van het plangebied.
Ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, aanhef en onder a, artikel 4, lid 4.3, onder 4.3.1, aanhef en onder a, artikel 5, lid 5.3, onder 5.3.1, aanhef en onder a, en artikel 6, lid 6.4, onder 6.4.1, aanhef en onder a, van de planregels is het ter plaatse van de bestemmingen "Groen", "Tuin", "Verkeer" en "Wonen" verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bomen te rooien en te vellen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.2, artikel 4, lid 4.3, onder 4.3.2, artikel 5, lid 5.3, onder 5.3.2 en artikel 6, lid 6.4, onder 6.4.2, van de planregels kan voormelde omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het kappen of rooien noodzakelijk is voor een doelmatig gebruik/beheer en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. De raad heeft ter zitting gesteld dat voor de drie als monumentaal aangemerkte bomen geen omgevingsvergunning voor het rooien of vellen zal worden verleend.
Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet is vastgesteld in strijd met het bepaalde in de Structuurvisie. Het betoog faalt in zoverre eveneens.
7. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met het 'Handboek Groenstructuur en Groenbeleid', dat is vastgesteld door de raad op 20 november 2003 (hierna: het Handboek). Zij stellen dat het plangebied is aangeduid als 'bosrandzone' met de nadere aanduiding HV7, waar de karakteristieke verweving van het dorp met het omliggende landschap behouden moet worden en waar het boskarakter in de kern Lunteren beleefbaar moet blijven.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Handboek. Volgens de raad sluit het plan aan bij de aanduiding 'wonen met boskarakter' nu het plan erin voorziet dat zorgvuldig wordt omgegaan met bestaand groen, nieuwe bomen worden geplant en grote kavels worden uitgegeven zodat een kleine verkavelingdichtheid wordt gerealiseerd.
7.2. In het Handboek is voor elke kern een visie op de groenstructuur gegeven. Ingevolge paragraaf 2.4 van bouwsteen 2 van het Handboek staat voor de kern Lunteren het behouden (en versterken) van de aanwezige kwaliteiten van de groenstructuur centraal. Volgens paragraaf 2.4.1 wordt de optimale ruimtelijke verweving van het landschap en de bebouwde omgeving aan de oostzijde van de kern versterkt door het behoud van afwisselende en gevarieerde opbouw van ruimtelijke eenheden met landschappelijk karakter, doordat het landschap direct en veilig bereikbaar zal zijn en door het behouden/versterken van samenhangende landschapselementen in de kern. Op de visiekaart die is opgekomen in paragraaf 2.4 van het Handboek is het plangebied aangeduid als 'wonen met boskarakter'. Op de bij het Handboek behorende groenstructuurkaart is het plangebied, anders dan [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] stellen, aangeduid als 'wijkgroenstructuur vlak', met de nadere aanduiding V4. In de bijbehorende tabel is het huidige beeld en gebruik ter plaatse beschreven als grote tuinen met gemeenschappelijke groenuitstraling in de directe omgeving en versterking van de hoofdgroenstructuur. Volgens de tabel dienen dit beeld en gebruik te worden behouden.
7.3. Aan de naar de weg gekeerde zijde van de beoogde te realiseren woningen is aan een doorlopende strook de bestemming "Tuin" toegekend. Voorts is aan een strook die het plangebied omzoomt de bestemming "Groen" toegekend. Verder is ten behoeve van het plan in paragraaf 2.4 van de plantoelichting een groenplan opgenomen dat ingaat op de te kappen, te behouden en nieuw aan te planten bomen, groene erfafscheidingen en particuliere tuinen. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met het plan mogelijk gemaakte vrijstaande woningen zijn gelegen op ruime kavels zodat een lage verkavelingsdichtheid wordt gerealiseerd. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het plan wordt aangesloten bij de aanduidingen 'wonen met boskarakter' en 'wijkgroenstructuur vlak' die in het Handboek aan het plangebied zijn toegekend. Het betoog faalt in zoverre.
7.4. Ten aanzien van de door de raad gestelde zorgvuldige omgang met het binnen het plangebied bestaande groen is gebleken dat de raad heeft beoogd in de planregels vast te leggen dat het ter plaatse van de bestemming "Groen" verboden is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de groene erfafscheiding aan de rand van het plangebied te verwijderen. De raad heeft in dit verband ter zitting erkend dat in de planregels door een omissie niet artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, aanhef en onder b, van de ontwerpplanregels is opgenomen. Vaststaat dat artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, van de planregels in zoverre afwijkt van het ontwerpplan en van het in dit opzicht ongewijzigde vaststellingsbesluit. Nu voor de inhoud van het plan uitgegaan dient te worden van het vaststellingsbesluit van de raad, is in zoverre sprake van een rechtsonzeker plan. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] op dit punt hebben aangevoerd derhalve aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidbeginsel.
8. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient daartoe, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 7.4 is overwogen, artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, van de planregels in overeenstemming te brengen met het vaststellingsbesluit van 9 februari 2012.
Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet te worden toegepast. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt.
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Ede op om binnen 3 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 7.4 is overwogen, artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.1, van de planregels in overeenstemming te brengen met het vaststellingsbesluit van 9 februari 2012. De verbeterde planregels dienen alsnog bekend te worden gemaakt;
2. dit aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012