201201923/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 januari 2012 in zaak nr. 09/2070 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college de woning van [appellant] aan de [locatie] te Arnhem (hierna: de woning) aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door G. Weenink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, onderdeel 1, van de Monumentenverordening gemeente Arnhem 2000 (hierna: de Monumentenverordening) wordt verstaan onder monumenten: alle zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap, of hun cultuurhistorische waarde.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede lid besluit het college over de aanwijzing nadat de commissie voor welstand en monumenten (hierna: de monumentencommissie) om advies is gevraagd.
2. Aan de aanwijzing van de woning als beschermd gemeentelijk monument heeft het college ten grondslag gelegd de redengevende beschrijving van het pand van het Monumenten Advies Bureau alsmede een advies van de monumentencommissie van 2 november 2006 (hierna: het advies).
3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar een deskundigenbericht van 1 februari 2011 van de stichting Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) en een aanvulling daarop van 21 april 2011, geoordeeld dat het college het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen, nu daarin voldoende is gemotiveerd dat de woning cultuurhistorische waarde heeft.
4. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college desgevraagd bevestigd dat, gelet op de uitspraak van de rechtbank waarin de conclusies van het deskundigenbericht zijn overgenomen, het ervoor moet worden gehouden dat de aanwijzing van de woning als beschermd gemeentelijk monument uitsluitend heeft plaatsgehad vanwege de cultuurhistorische waarde en niet mede vanwege de architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden die in het advies aan de woning worden toegekend. Dat betekent dat, indien [appellant] op grond van de Monumentenverordening een vergunning aanvraagt teneinde wijzigingen aan zijn woning te kunnen aanbrengen, het college deze vergunning niet kan weigeren op de grond dat de voorgenomen wijzigingen afbreuk doen aan architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden van de woning.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn besluitvorming mocht baseren op het advies, nu daarin ten onrechte wordt gesteld dat zijn woning cultuurhistorische waarde heeft. Voor zover zijn woning wel cultuurhistorische waarde heeft, is volgens hem onvoldoende gemotiveerd waarom die cultuurhistorische waarde op zichzelf voldoende is om tot aanwijzing over te gaan, nu aan de besluitvorming van het college niet langer ten grondslag ligt dat de woning tevens van architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde is. De cultuurhistorische waarde is volgens [appellant] in ieder geval niet hoog, zodat aanwijzing om die reden achterwege had moeten blijven. Ingevolge de Erfgoednota 2008-2012 (hierna: de Erfgoednota) wijst het college immers uitsluitend een onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument aan, indien het van hoge cultuurhistorische waarde is, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op het deskundigenbericht van de StAB. Daarin heeft de StAB uiteengezet dat de woning van cultuurhistorische waarde is, omdat het in de periode 1919-1920 is verbouwd tot vakantiewoning en daarmee een goed voorbeeld is van het landelijke bouwen als uitdrukking van een maatschappelijke ontwikkeling die in de eerste helft van de twintigste eeuw in Schaarsbergen plaatshad. Deze ontwikkeling bestond erin dat, als gevolg van de behoefte van mensen uit hogere inkomensgroepen om te wonen en te recreëren in het groen, in Schaarsbergen steeds meer luxe woonhuizen en vakantiewoningen werden gebouwd, waardoor het dorp een kenmerkende stedenbouwkundige typologie kreeg, aldus de StAB.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gevonden aan de juistheid van de conclusies van het deskundigenbericht van de StAB te twijfelen. Dat reeds voor de verbouwing in de periode 1919-1920 sprake was van een vakantiewoning en de verbouwing heeft plaatsgehad ten behoeve van de permanente bewoning door de architect, zoals [appellant] stelt, doet geen afbreuk aan het oordeel dat de aldus voor permanente bewoning geschikt gemaakte woning uitdrukking geeft aan de ontwikkeling in Schaarsbergen in de eerste helft van de twintigste eeuw, dat steeds meer mensen uit hogere inkomensgroepen luxe woonhuizen en vakantiewoningen lieten bouwen. Met zijn stelling ter zitting dat de woning een vrij sobere uitstraling heeft en dat niet bekend is of de vroegere bewoners tot een hogere inkomensgroep behoorden, heeft [appellant] evenmin aannemelijk gemaakt dat zijn woning niet tot de voor die tijd luxe woonhuizen behoort die in de eerste helft van de twintigste eeuw door mensen uit hogere inkomensgroepen werden gebouwd.
Anders dan [appellant] betoogt, biedt de omstandigheid dat zijn woning van cultuurhistorische waarde is, op zichzelf voldoende grond om de woning als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen. Uit de Erfgoednota volgt niet dat het college uitsluitend een onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument aanwijst, indien die zaak van hoge cultuurhistorische waarde is.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zijn besluitvorming op het advies van de adviescommissie mocht baseren.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012