201203469/1/R2.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schore, gemeente Kapelle,
de raad van de gemeente Kapelle,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Schore" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door ir. P.A.M. Brouwer, en de raad, vertegenwoordigd door C.J.M. Uitterhoeve, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken ingebracht.
1. Het plan betreft de bebouwde kom van Schore en is hoofdzakelijk conserverend van aard. Daarnaast wordt met het plan woningbouw mogelijk gemaakt.
2. [appellant] betoogt dat het plan onzorgvuldig is vastgesteld. Hij voert hiertoe aan dat in de reactie op zijn zienswijze, die is opgenomen in paragraaf 6.1 van de plantoelichting, wordt verwezen naar een kavel ter plaatse van Eemweg 6, waar zal zijn bedoeld Eeweg 6, en niet naar de percelen aan de Frisostraat (ongenummerd). Voorts wijst hij erop dat de Frisoweg wordt genoemd waar zal zijn bedoeld Frisostraat.
2.1. De raad stelt dat per abuis het huisadres van [appellant] is vermeld in plaats van de percelen.
2.2. Mede in aanmerking genomen dat in de eveneens in paragraaf 6.1 van de plantoelichting opgenomen reactie op de inspraakreactie van [appellant] de kavelnummers van de percelen zijn genoemd, moet het ervoor worden gehouden dat de reactie op de zienswijze in zoverre een verschrijving bevat. Gelet hierop geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog faalt.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover zijn twee percelen aan de Frisostraat (ongenummerd) hier geen deel van uitmaken. Hij wenst ter plaatse woningbouw te realiseren. [appellant] wijst erop dat de percelen zijn gelegen binnen de komgrens en binnen de bij besluit van 6 december 2005 door provinciale staten van Zeeland vastgestelde grenzen van het bestaand bebouwd gebied. Voorts wijst hij erop dat de percelen een open plek vormen in de bestaande bebouwing van burgerwoningen. [appellant] betoogt verder dat de spuitzone van 50 meter rondom de op de percelen gelegen boomgaard geen belemmering behoeft te zijn voor woningbouw op de percelen.
3.1. De raad ziet geen aanleiding de percelen in het plan op te nemen. De raad stelt dat de door provinciale staten van Zeeland vastgestelde begrenzing van het bestaand bebouwd gebied geen integrale planologische afweging vormt waarbinnen bebouwing kan plaatsvinden, maar een indicatieve grens betreft waaraan de provincie onder meer initiatieven voor in- en uitbreidingsplannen toetst. De raad stelt voorts dat de spuitzone niet leidend is geweest om het perceel niet als woningbouwlocatie in het plan op te nemen.
3.2. Het beroep van [appellant] is, zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht, gericht tegen de vaststelling van de plangrens. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de grens van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een plangrens kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
Volgens paragraaf 1.2 van de plantoelichting is de keuze voor de plangrens bepaald door de functies van de gebouwen. Agrarische zones en de daarbij behorende gebouwen zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied", dat op 15 december 2009 door de raad is vastgesteld en het onderhavige plangebied geheel omvat. Gebouwen met de functie wonen en andere randfuncties zijn in het onderhavige plan opgenomen, aldus de plantoelichting.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen de percelen en de gronden in het plangebied, die niet aan elkaar grenzen, een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat de percelen in het plan hadden moeten worden opgenomen. Aan de omstandigheid dat de plangrens niet samenvalt met de komgrens en de door provinciale staten in het kader van de toepassing van het provinciale woningbouwbeleid vastgestelde grens van het bestaand bebouwd gebied, behoefde de raad in dit verband geen overwegende betekenis toe te kennen. Voorts heeft de raad bij het vaststellen van de plangrens kunnen betrekken dat de percelen zijn gelegen in agrarisch gebied en als boomgaard worden gebruikt, terwijl de gronden binnen het plangebied tot het bebouwde gebied van Schore behoren. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde plangrens strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
3.3. Voor zover [appellant] betoogt dat op de percelen woningbouw mogelijk dient te worden gemaakt, wordt overwogen dat in deze procedure slechts beoordeeld kan worden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plangrens strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht. De vraag of de wens van [appellant] tot wijziging van de buiten het plangebied gelegen bestemming kan worden gehonoreerd, kan in deze procedure derhalve niet aan de orde komen.
4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012