201200738/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellant], wonend te Groot-Ammers, gemeente Liesveld,
de raad van de gemeente Liesveld,
verweerder.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitrit Voorstraat, Groot Ammers" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.M. Küpers en ir. E.A. Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in de aanleg van een nieuwe ontsluiting op de Voorstraat te Groot-Ammers in noordelijke richting.
3. [appellant] betoogt dat hij niet akkoord is gegaan met een voorstel van het gemeentebestuur en dat het plan derhalve niet uitgevoerd kan worden.
3.1. De raad stelt dat de uitvoering van het plan niet afhankelijk is van de toestemming van [appellant].
3.2. Tussen het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) en [appellant] heeft overleg plaatsgevonden over de toegang van zijn achtererf naar de openbare weg. De resultaten daarvan zijn door het college op 16 juli 2010 ter ondertekening aan hem toegestuurd. Dat [appellant] zich niet kan verenigen met de inhoud van de brief, wat daar verder ook van zij, staat los van de uitvoerbaarheid van het plan. Blijkens het verhandelde ter zitting zijn geen gronden van [appellant] nodig voor de uitvoering van het plan. Het plan is derhalve ook zonder de toestemming van [appellant] uitvoerbaar. Het betoog faalt.
4. [appellant] stelt dat het besluit niet overeenkomt met hetgeen besproken is tijdens de raadsvergadering waar het plan is behandeld.
4.1. De raad stelt dat het raadsbesluit van 24 november 2011 is ondertekend en dat uit dat besluit volgt dat de raad akkoord is gegaan met de vaststelling van het plan.
4.2. Uit het raadsbesluit van 24 november 2011 blijkt dat de raad akkoord is gegaan met het voorstel van het college van 11 november 2011 en dat de raad het plan heeft vastgesteld. Nu het raadsbesluit is ondertekend door de griffier en de voorzitter, bestaat er geen reden om te betwijfelen dat het besluit overeenkomstig de bedoeling van de raad is vastgesteld. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat het aanwezige ooievaarsnest door de verandering van de bestemming zal worden verstoord. Hij stelt dat als gevolg van de vaststelling van het plan, de voet van het ooievaarsnest in plaats van in de bestemming "Groen" in de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" komt te staan. Hij is van mening dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de effecten daarvan voor de ooievaar. Volgens de Vogelbescherming dient de voet van het ooievaarsnest in een groenstrook te staan. Ooievaarsnesten zijn ingevolge de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) jaarrond beschermd, aldus [appellant].
5.1. De raad stelt onder verwijzing naar hoofdstuk 3 van de plantoelichting en artikel 3. lid 3.1, onder b, van de planregels dat hij voornemens is het ooievaarsnest te behouden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat het bestaande groen rondom het nest behouden blijft. Volgens de raad is dit mogelijk binnen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied". Hierdoor hoeft het nest niet te worden verplaatst, aldus de raad.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Groen" onder meer bestemd voor een ooievaarsnest.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Voorts zijn de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" bestemd voor bij de bestemming behorende nutsvoorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder b, van de planregels bedraagt de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, drie meter.
5.3. De vraag of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van die wet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
5.4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt aan het ooievaarsnest de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" toegekend. Aannemelijk is dat binnen deze bestemming door de nieuwe ontsluiting extra verkeersbewegingen zullen ontstaan. De raad heeft niet op voorhand aannemelijk mogen achten dat het ooievaarsnest, dat jaarrond beschermd is, hierdoor niet verstoord zal worden, nu de gevolgen van de bestemmingswijziging voor het nest niet zijn onderzocht. De Afdeling is voorts van oordeel dat niet is verzekerd dat het bestaande groen rondom het ooievaarsnest behouden blijft, zoals de raad stelt. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels kunnen deze gronden immers ook anderszins gebruikt worden. Ook is het ooievaarsnest binnen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" in strijd met artikel 4, lid 4.2, onder b, van de planregels, nu dit artikel geen bouwwerken hoger dan drie meter toestaat. Het betoog slaagt.
5.5. De conclusie is dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij er op voorhand van mocht uitgaan dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan, nu niet is onderzocht of het ooievaarsnest niet verstoord zal worden als gevolg van de bestemmingswijziging, niet is verzekerd dat de groenstrook rondom het nest behouden blijft en de hoogte van het nest in strijd is met de planregels.
6. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het onder 6 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door met inachtneming van hetgeen in 5.4 is overwogen onderzoek te doen naar de gevolgen van de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor het ooievaarsnest, op grond daarvan hetzij deugdelijk te motiveren dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Liesveld op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in 5.3 is overwogen onderzoek te doen naar de gevolgen van de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor het ooievaarsnest, op grond daarvan hetzij deugdelijk te motiveren dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
- indien wordt besloten tot het vaststellen van een andere planregeling het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012