201110840/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 augustus 2011 in zaak nr. 10/941 in het geding tussen:
Bij besluit van 26 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] voor het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 29 april 2010, voor zover thans van belang, heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag voor dat jaar op 1 mei bepaald en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 29 augustus 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 26 september 2009 herroepen, bepaald dat aan [wederpartij] van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2008 voorschot kinderopvangtoeslag wordt toegekend en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat de behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover thans van belang, is artikel 52 op de houder van een gastouderbureau van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank, door het ervoor te houden dat met ingang van 1 januari 2008 een kinderopvangovereenkomst was afgesloten, heeft miskend dat uit de door [wederpartij] overgelegde desbetreffende akte niet blijkt, wanneer deze is ondertekend. De door [wederpartij] overgelegde verklaring van de gastouder dat deze sinds januari 2008 op haar kinderen heeft gepast, is niet nader toegelicht. Volgens de Belastingdienst is daarom terecht aansluiting gezocht bij de door [wederpartij] ingediende aanvraag en bestaat slechts vanaf 19 maart 2008 aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, aldus de Belastingdienst.
2.1. Dat betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr.
201103542/1/H2; www.raadvanstate.nl), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Dit betekent, gelet op artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag maakt, een akte van de desbetreffende overeenkomst met de houder moet overleggen.
Nu in de door [wederpartij] overgelegde akte de datum van ondertekening ontbreekt, heeft de Belastingdienst niet hoeven aannemen dat de kinderopvang op basis van de overeenkomst heeft plaatsgevonden en die overeenkomst de grondslag voor de opvang vormde. Die grondslag heeft de Belastingdienst evenmin in de achteraf overgelegde verklaring van 19 december 2008 van de gastouder hoeven vinden. Dit geldt evenzeer voor de overgelegde urenregistratie. Het gebrek in de overeenkomst kon niet achteraf door een verklaring of door het overleggen van een urenregistratie worden geheeld. De aard van dat gebrek verzet zich daartegen en de Belastingdienst mag overlegging van een akte van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, eisen.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het besluit van 26 september 2009 daarbij is herroepen, het voorschot kinderopvangtoeslag van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2008 aan [wederpartij] is toegekend en is bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Belastingdienst dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het door [wederpartij] tegen de nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 gemaakte bezwaar te besluiten.
4. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 augustus 2011 in zaak nr. 10/941, voor zover het besluit van 26 september 2009 daarbij is herroepen, het voorschot kinderopvangtoeslag met ingang van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2008 aan [wederpartij] is toegekend en is bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012