ECLI:NL:RVS:2012:BY3066

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113144/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Wijster en de gevolgen voor geur- en geluidbelasting

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 november 2012 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "RvR Looveen 1a en Drijberseweg in Wijster" dat op 27 oktober 2011 door de raad van de gemeente Midden-Drenthe was vastgesteld. [Appellant], wonend te Wijster, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij meent dat de nieuwbouw van een compensatiewoning in de nabijheid van zijn vleeskuikenhouderij leidt tot een onacceptabele geurbelasting en een negatief effect heeft op zijn bedrijfsvoering. De raad heeft het bestemmingsplan op 28 juni 2012 gewijzigd vastgesteld, maar [appellant] bleef van mening dat de geurberekening ondeugdelijk was en dat de geluid- en luchtkwaliteitseffecten niet adequaat waren onderzocht.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 7 september 2012 ter zitting behandeld. De raad heeft in zijn verweer gesteld dat de geurbelasting van de compensatiewoning binnen de toegestane normen blijft en dat de geluidnormen niet worden overschreden. De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2011 werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 28 juni 2012 ongegrond werd verklaard. De raad werd gelast het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral wanneer deze invloed hebben op bestaande bedrijfsactiviteiten. De Afdeling bevestigt dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar geur- en geluidseffecten en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wegen dan de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201113144/1/R4.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wijster, gemeente Midden-Drenthe,
en
de raad van de gemeente Midden-Drenthe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "RvR Looveen 1a en Drijberseweg in Wijster" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het besluit van 27 oktober 2011 gewijzigd vastgesteld.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2012, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door T.M. Engels-Neutel en H.H.J. Holt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] gehoord.
Overwegingen
Algemeen
1.    Het plan voorziet, met toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling van de provincie Drenthe, in de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Looveen 1a te Wijster en in samenhang daarmee in de bouw van een compensatiewoning op het perceel Drijberseweg (ongenummerd) te Wijster, kadastraal bekend (voormalige) gemeente Beilen, sectie S, nummer 390.
2.    Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld, in die zin dat de aanvankelijk op de verbeelding weergegeven bestemming "Wonen", ter plaatse van voornoemd perceel aan de Drijberseweg, uitsluitend aan het noordelijke deel van het desbetreffende bestemmingsvlak is toegekend.
2.1.    Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) brengt het aanhangig zijn van beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het beroep geacht mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt.
2.2.    Het besluit van 28 juni 2012 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, omdat dat besluit over een planonderdeel gaat waarop ook het besluit van 27 oktober 2011 ziet en waartegen beroep aanhangig is. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dient, nu bij het besluit van 28 juni 2012 aan het beroep van [appellant] niet geheel wordt tegemoet gekomen, het beroep te worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Het besluit van 27 oktober 2011
3.    [appellant] heeft geen belang meer bij beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 27 oktober 2011, nu dit besluit bij het besluit van 28 juni 2012 is ingetrokken en niet is gebleken van omstandigheden die zijn belangen raken.
Het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2011 is niet-ontvankelijk.
Het besluit van 28 juni 2012
Geurbelasting
4.    [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover op het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Drijberseweg (ongenummerd) nieuwbouw van een compensatiewoning mogelijk wordt gemaakt. Hij voert hiertoe aan dat het plan in zoverre zijn bedrijfsvoering beperkt doordat de compensatiewoning op te korte afstand van zijn perceel aan de [locatie] is voorzien, waarop hij een vleeskuikenhouderij exploiteert. Hierdoor kan ter plaatse van de voorziene compensatiewoning in verband met de geurbelasting van zijn bedrijf geen goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Bovendien stelt [appellant] dat de geurberekening op een aantal punten ondeugdelijk is. De geurberekening gaat volgens hem ten onrechte uit van de ligging van de compensatiewoning buiten de bebouwde kom. Tevens had bij de geurberekening niet van de rooilijn moeten worden uitgegaan, maar van de rand van het bouwvlak van zijn bedrijf. Voorts zijn bij de geurberekening onjuiste invoergegevens over de locatie van de voorziene compensatiewoning en de gemiddelde gebouwhoogte en emissiepunthoogte van de stallen van zijn bedrijf tot uitgangspunt genomen, aldus [appellant].
4.1.        De raad stelt dat het plan de bedrijfsvoering van [appellant] niet beperkt, omdat de voorziene compensatiewoning, gezien de aard van de omgeving, is gelegen buiten de bebouwde kom. Volgens de raad wordt, door het plan gewijzigd vast te stellen, ter plaatse van de voorziene compensatiewoning de geurnorm van 14 OUE/m3  uit artikel 2, eerste lid, van de gemeentelijke Geurverordening van 31 maart 2011 en in werking getreden op 7 april 2011 (hierna: de geurverordening), in samenhang bezien met de "Geurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening, geurhinder en veehouderij gemeente Midden-Drenthe" van Milcura Overheidsadvisering B.V. van 10 februari 2011, niet overschreden. De gemiddelde gebouwhoogte en emissiepunthoogte zijn volgens de raad afgeleid van de grootste stal van het bedrijf van [appellant].
4.2.    Blijkens de verbeelding hebben de gronden waarop de compensatiewoning is voorzien de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
4.3.    Het begrip bebouwde kom kan volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet geurhinder en veehouderij worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 3, blz. 17 en 18).
De gronden waarop de compensatiewoning is voorzien, zijn buiten de kern van Wijster gelegen. In het deskundigenbericht is vermeld dat gezien de omvang van de concentratie van bebouwing aldaar die omgeving niet als bebouwde kom is aan te merken. Het deskundigenbericht komt de Afdeling in zoverre niet onjuist voor. De gronden waarop de compensatiewoning is voorzien, zijn dan ook buiten de bebouwde kom gelegen, zodat ter plaatse de geurnorm van 14 OUE/m3  uit de geurverordening geldt.
4.4.    De raad heeft een V-stacks berekening uitgevoerd om na te gaan wat de geurbelasting van het bedrijf van [appellant] op de voorziene compensatiewoning is. Bij deze geurberekening, gedateerd 18 oktober 2010, is uitgegaan van een 'worst case'-benadering met de veronderstelling dat de voorziene compensatiewoning tegen de perceelsgrens van het bestemmingsvlak "Wonen" zal worden gebouwd en waarbij het emissiepunt van het bedrijf van [appellant] op de grens van het bouwblok moet worden gelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij het plan als uitgangspunt is gehanteerd dat ter plaatse van de bestaande woning aan de Drijberseweg 12 en ter plaatse van de voorziene compensatiewoning de geurbelasting niet meer mag bedragen dan de op grond van de geurverordening toegestane 14 OUE/m3 . [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gewenste bouw van een nieuwe stal op het hoekpunt van het bouwblok van zijn perceel niet een overbelaste situatie van de woning aan de Drijberseweg 12 zal veroorzaken. Verplaatsing van het emissiepunt in de richting van de voorziene compensatiewoning, zoals door [appellant] is verzocht, is dan ook niet aan de orde. Gelet hierop en in aansluiting op hetgeen hieromtrent in het deskundigenbericht is vermeld, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling als realistisch 'worst case'-scenario uit kunnen gaan van de situatie waarin ter plaatse van de bestaande woning aan de Drijberseweg 12 de maximaal toegestane geurbelasting aanwezig is.
4.5.    De V-stacks berekening laat zien dat ter plaatse van de bestaande woning aan de Drijberseweg 12 bij die maximaal toegestane geurbelasting ter plaatse van de compensatiewoning, die ten opzichte van het bedrijf van [appellant] op een grotere afstand is voorzien dan de dichtstbijzijnde bestaande woning aan de Drijberseweg 12, aan de geurnorm van 14 OUE/m3  kan worden voldaan. Daarbij tekent de Afdeling, mede gezien de uitleg die de raad ter zitting naar voren heeft gebracht, aan dat, hoewel in afwijking van de gebruikershandleiding V-stacksvergunning voor een emissiepunt op grondniveau voor stal E een gemiddelde bouwhoogte van 1,2 meter in plaats van 1,5 meter is gehanteerd, in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt is gelegen voor het oordeel dat de gehanteerde meethoogte van 1,2 meter in plaats van de voorgeschreven meethoogte op de uitkomst van de geurberekening noemenswaardige invloed heeft.
4.6.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Drijberseweg (ongenummerd) de bedrijfsvoering van [appellant] niet wordt beperkt.
Het betoog faalt.
Geluidbelasting
5.    [appellant] betoogt dat de geluidbelasting vanwege zijn bedrijf op de voorziene compensatiewoning ten onrechte niet is onderzocht.
5.1.    De raad stelt dat in de milieuvergunning voor het bedrijf van [appellant] geluidvoorschriften zijn opgenomen die een overschrijding van de geluidnormen op de voorziene compensatiewoning uitsluit.
5.2.    Ter plaatse van de bestaande woning aan de Drijberseweg 12 worden volgens het deskundigenbericht de in artikel 6 van de op grond van de Wet milieubeheer op 1 augustus 2006 verleende revisievergunning gestelde geluidnormen niet overschreden. De compensatiewoning is op een grotere afstand voorzien ten opzichte van het bedrijf van [appellant] dan de dichtstbijzijnde bestaande woning aan de Drijberseweg 12, zodat niet valt in te zien dat ter plaatse van de voorziene compensatiewoning niet aan voornoemde geluidnormen kan worden voldaan.
De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat een nader onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van de voorziene compensatiewoning nodig was.
Het betoog faalt.
Luchtkwaliteit
6.    [appellant] betoogt dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit vanwege zijn bedrijf voor de voorziene compensatiewoning ten onrechte niet zijn onderzocht.
6.1.    De raad stelt dat berekening heeft uitgewezen dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
6.2.    Op p. 37 van de plantoelichting is een berekeningsresultaat weergegeven, waaruit volgt dat de bijdrage fijn stof (PM10) als gevolg van het plan minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde is. [appellant] heeft de uitkomsten van de berekening niet betwist. Het plan draagt gezien de uitkomsten van de berekening niet in betekenende mate bij aan de concentratie fijn stof (PM10). Gelet hierop en het bepaalde in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft de raad geen aanleiding hoeven zien voor een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep tegen het besluit van 28 juni 2012 is ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
8.    Uit het besluit van de raad van 28 juni 2012 blijkt dat het besluit van 27 oktober 2011 is ingetrokken naar aanleiding van het in de uitspraak van de voorzitter van 15 juni 2012 in zaak nr.
201113144/2/R4geconstateerde gebrek in dat besluit. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding de raad te gelasten het betaalde griffierecht aan [appellant] te vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 27 oktober 2011, niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 juni 2012, ongegrond;
III.    gelast dat de raad van de gemeente Midden-Drenthe aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012
375-650.