201202394/1/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Montfoort,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 3 februari 2012 in zaak nrs. 11/4079 en 11/4080 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.
Bij besluit van 28 juli 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een mobiele puinbreker op het perceel [locatie] te Montfoort.
Bij besluit van 6 december 2011 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard en het besluit van 28 juli 2011 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 3 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], bijgestaan door mr. P. de Vries, en het college, vertegenwoordigd door A. den Braven en S.R. Visser, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. I.C.G. Klein-Hendriks, advocaat te Dordrecht, gehoord.
1. De aanvraag om omgevingsvergunning ziet op het gebruik van een mobiele puinbreker op het achterste gedeelte van het perceel voor maximaal 12 dagen per jaar (vier perioden van drie aaneengesloten dagen) gedurende de dagperiode, met een jaarcapaciteit van maximaal 16.000 ton. Voor dit gebruik wordt de puinbreker van elders aangevoerd. Na gebruik wordt zij weer afgevoerd.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B2) met de subbestemming "Bzg" en de nadere aanwijzing "(z)".
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in samenhang gelezen met onderdeel 19, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede voor een handel in zand, klei en grind, behorend tot categorie 3.2.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onderdeel k, mogen op gronden met de nadere aanwijzing (z) uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met uitzondering van overkappingen.
Ingevolge lid 6a, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de categorieën zoals opgenomen in lid 1, teneinde bedrijven toe te laten uit maximaal een categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven maatgevende milieuaspecten, geacht kan worden te behoren tot de in het eerste lid genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat bij categorieën met een onderverdeling in subcategorieën vrijstelling naar een hogere categorie met de hoogste subcategorie mogelijk is.
3. Het gebruik van een puinbreker is in strijd met het bestemmingsplan omdat het niet behoort tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (hierna: de SvB) en evenmin kan worden aangemerkt als handel in zand, klei en grind, waardoor het gebruik niet behoort tot de op het perceel toegestane activiteiten. Om het gebruik niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 21, lid 6a, van de planvoorschriften, omgevingsvergunning verleend.
4. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 21, lid 6a, van de planvoorschriften, omgevingsvergunning te verlenen, omdat de mobiele puinbreker in milieucategorie 4.2 van de SvB is ingedeeld. Hiertoe voeren zij aan dat het college krachtens artikel 21, lid 6a, van de planvoorschriften tot ten hoogste milieucategorie 3.2 van de SvB vrijstelling mocht verlenen. Volgens hen dient bij de toepassing van dit artikel te worden uitgegaan van de ter plaatse van het perceel algemeen toelaatbare milieucategorieën 1 en 2 van de SvB in plaats van de op het perceel rustende subbestemming voor handel in zand, klei en grind, behorend tot milieucategorie 3.2 van de SvB.
4.1. Niet in geschil is dat het voorgenomen gebruik van de mobiele puinbreker is ingedeeld in milieucategorie 4.2 van de SvB. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college krachtens artikel 21, lid 6a, van de planvoorschriften bevoegd was tot ten hoogste milieucategorie 4.2 vrijstelling te verlenen. Het college heeft terecht in aanmerking genomen dat de gronden van het perceel mede zijn bestemd voor een handel in zand, klei en grind, behorend tot categorie 3.2. Gelet op de bewoordingen van artikel 21, lid 6a, van de planvoorschriften, brengt de omstandigheid dat activiteiten uit milieucategorie 3 op het perceel niet zonder meer zijn toegestaan, anders dan [appellant] en anderen betogen, niet met zich dat bij de toepassing van dit artikelonderdeel ten aanzien van het perceel [locatie] dient te worden uitgegaan van de milieucategorieën 1 en 2 van de SvB.
5. [appellant] en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter had moeten onderkennen dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mobiele puinbreker naar aard en invloed op de omgeving tot milieucategorie 3.2 van de SvB behoort, zodat niet aan de in artikel 21, lid 6a, van de planvoorschriften opgenomen voorwaarde wordt voldaan.
5.1. De handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de handreiking) geeft voor diverse bedrijfstypen op grond van de milieufactoren geur, stof, geluid en gevaar, afstanden die tussen bedrijven en woningen dienen te worden aangehouden om hinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor puinbrekerijen met een verwerkingscapaciteit van minder dan 100.000 ton per jaar, zoals hier aan de orde, beveelt de handreiking ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk een afstand van 300 meter aan, waarbij het aspect geluid voor de aan te houden afstand bepalend is.
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [vergunninghoudster] krachtens artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm), zoals dat gold ten tijde van belang, een revisievergunning verleend. In het kader van de verlening van deze vergunning is, aan de hand van hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van oktober 1998, beoordeeld of de mobiele puinbreker op onaanvaardbare wijze geluidhinder teweegbrengt. De omgeving van het perceel is, vanwege de ligging nabij kleine bedrijvigheid en de provinciale weg N204, gekarakteriseerd als een rustige woonwijk in een stad met als etmaalwaarde een richtwaarde van 45 dB(A). In de bedrijfssituatie waarin de mobiele puinbreker in werking is, wordt deze richtwaarde overschreden. Na bestuurlijke afweging zijn in de revisievergunning voor de dagperiode geluidgrenswaarden tot 50 dB(A) gesteld, omdat diverse maatregelen zijn genomen om geluidhinder in de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen.
Uit het bij de aanvraag om milieuvergunning overgelegde akoestisch onderzoek van Schoonderbeek en Partners Advies B.V. van 29 oktober 2009 blijkt dat bij de dichtstbijzijnde woning aan de M.A. Reinaldaweg, die op een afstand van meer dan 100 meter van de mobiele puinbreker is gelegen, aan de grenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan. Daar komt bij dat de mobiele puinbreker gedurende een periode van maximaal 12 dagen per jaar wordt gebruikt. Gelet hierop en nu op grond van de handreiking voor bedrijvigheid uit milieucategorie 3.2 een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk geldt, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mobiele puinbreker naar aard en invloed op de omgeving tot milieucategorie 3.2 van de SvB behoort.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012