201205324/1/R1.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Hengelo,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de voorzitter met toepassing van artikel 8:86 van die wet van 11 april 2012, in zaak nrs. 201201672/1/R1 en 201201672/2/R1.
Bij uitspraak van 11 april 2012, in zaak nrs. 201201672/1/R1 en 201201672/2/R1, heeft de voorzitter van de Afdeling, voor zover hier van belang, het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 20 december 2011 van de raad van de gemeente Hengelo tot vaststelling van het bestemmingsplan "Anninksweg 117" niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door J.A. Parmentier, en de raad van de gemeente Hengelo, vertegenwoordigd door D.C. Bouwhuis-Zwierstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. De Afdeling stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om herziening uitsluitend wordt bezien of sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het belang van een goede procesorde en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening brengen met zich dat bij de beslissing om een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen. Het rechtsmiddel herziening is niet gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat eerder aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
3. In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd is het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet tijdig een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpplan en geen aanleiding bestond voor het oordeel dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten niet tijdig een zienswijze naar voren te hebben gebracht.
4. Hetgeen [verzoeker] aanvoert met betrekking tot de vermeende inbezitname van een gedeelte van zijn perceel heeft betrekking op een inhoudelijk aspect van het geschil. Uit hetgeen hiervoor in 3 is overwogen volgt dat de voorzitter van de Afdeling in zijn uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd niet toegekomen is aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
5. Ten aanzien van hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd over de getuige die afgezien zou hebben om ter zitting op 3 april 2012 een verklaring af te leggen over de mededeling van de wethouder van 20 juli 2011, geldt dat de voorzitter van de Afdeling de mededeling van de wethouder reeds betrokken heeft bij zijn uitspraak van 11 april 2012 en dat hij heeft geoordeeld dat deze mededeling, wat daar ook van zij, niet tot gevolg kan hebben dat ondanks de niet tijdige indiening van de zienswijze toch een recht van beroep ontstaat.
6. Volgens [verzoeker] is het vast beleid van de gemeente om na fouten in de publicatie van een ontwerpplan een nieuwe inzagetermijn te geven. Deze stelling motiveert [verzoeker] door te verwijzen naar een kennisgeving van 22 mei 2012, waaruit volgens hem blijkt dat na publicatie van een verkeerd digitaal plan inzake de "C.T. Storkstraat 35" een nieuwe inzagetermijn is gegeven.
In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd is reeds ingegaan op de vermeende fout in de publicatie. De voorzitter van de Afdeling heeft daaromtrent geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de kennisgeving van het ontwerpplan onjuist of onvolledig was.
7. De door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden als weergegeven in 4, 5 en 6 zouden, waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. Deze feiten en omstandigheden kunnen daarom niet leiden tot herziening van de uitspraak van 11 april 2012.
8. De omstandigheid dat de raad na vaststelling van het plan geen melding heeft gemaakt van de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan was bij [verzoeker] eerder bekend, althans had redelijkerwijs bekend kunnen zijn.
9. Ook hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd over zijn brief van 4 oktober 2011 en de vraag of deze brief al dan niet is voorgelegd aan de raad en betrokken is bij de besluitvorming had [verzoeker] aan de orde kunnen stellen in het kader van de beroepsprocedure die geleid heeft tot de uitspraak van 11 april 2012.
10. Omdat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden als hiervoor weergegeven in 8 en 9 bij hem reeds bekend waren, althans redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn vóór de uitspraak van 11 april 2012, kunnen deze feiten en omstandigheden niet leiden tot herziening van die uitspraak. [verzoeker] had deze feiten en omstandigheden immers kunnen betrekken bij zijn beroep.
11. De door [verzoeker] gestelde onzorgvuldigheden in de uitspraak van 11 april 2012, met betrekking tot onder meer een beweerdelijke zienswijze van 13 juni 2012, zijn geen feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:88 van de Awb.
12. In zijn verzoekschrift verzoekt [verzoeker] de Afdeling voorts om een uitspraak op een aantal door hem aangedragen zogeheten fundamentele punten in verband met zijn zaak. Dit deel van zijn verzoek gaat het kader van de herzieningsprocedure te buiten en dient daarom buiten beschouwing te blijven.
13. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012