ECLI:NL:RVS:2012:BY3683

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202179/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden tegen bouw afwijkend van vergunning in Zandvoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 7 februari 2012 het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort van 15 december 2009 heeft vernietigd. Dit besluit weigerde handhavend op te treden tegen een appartementencomplex aan de Hogeweg 46 te Zandvoort, dat in afwijking van de bouwvergunning was gebouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] gegrond voor wat betreft de hoogte en de voorgevel van het gebouw, maar ongegrond voor de breedte. Het college had in het besluit van 15 december 2009 geoordeeld dat er geen aanleiding was voor handhavend optreden, wat door de rechtbank werd betwist.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2012 zijn partijen niet verschenen. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het college terecht had afgezien van handhavend optreden ten aanzien van de breedte van het appartementencomplex. Hij verwees naar een deskundigenbericht dat stelde dat het gebouw in strijd was met de bouwverordening van Zandvoort. [appellant] voerde aan dat de weigering om handhavend op te treden in strijd was met zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat handhavend optreden in principe noodzakelijk is bij overtredingen van wettelijke voorschriften, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid van handhavend optreden kon afzien, omdat de strijdigheid met de bouwverordening minimaal was en er voorzieningen waren getroffen om de situatie te verbeteren. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201202179/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zandvoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 februari 2012 in zaak nrs. 09/4771 en 10/622 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het in afwijking van de bouwvergunning gebouwde appartementencomplex aan de Hogeweg 46 te Zandvoort afgewezen.
Bij uitspraak van 7 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 december 2009 vernietigd, voor zover het college heeft geweigerd handhavend op te treden ten aanzien van de hoogte en de voorgevel van het gebouw. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard voor zover het college heeft geweigerd handhavend op te treden ten aanzien van de breedte van het gebouw. Voorts heeft zij het verzoek om schadevergoeding en het meer of anders gevorderde afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2012, waar partijen niet zijn verschenen.
Overwegingen
1.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in het besluit van 15 december 2009 terecht heeft afgezien van handhavend optreden ten aanzien van de breedte van het appartementencomplex. Daartoe voert hij aan dat uit het advies van 14 juli 2011 van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: het deskundigenbericht) dat ten behoeve van deze zaak in opdracht van de rechtbank is opgesteld, volgt dat het appartementencomplex in strijd met artikel 2.5.17 van de Bouwverordening 2009 van de gemeente Zandvoort (hierna: de bouwverordening) is gebouwd. De omstandigheden dat de tussenruimte tussen het appartementencomplex en het pand van [appellant] slechts drie à vier centimeter bedraagt en dat het pand van [appellant] een eigen dragende constructie heeft, heffen deze strijdigheid niet op, aldus [appellant]. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering van het college om handhavend op te treden ten aanzien van de breedte van het gebouw leidt tot een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat het recht van [appellant] op eerbieding van het genot van zijn woning en op een ongestoord genot van zijn eigendom als gevolg daarvan beperkt worden.
1.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
1.2.    Ingevolge artikel 2.5.17, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de bouwverordening, zoals die luidde ten tijde van belang, moet de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan één meter breed zijn:
b. niet toegankelijk zijn.
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Blijkens de toelichting op artikel 2.5.17 van de bouwverordening is deze bepaling bedoeld om het ontstaan van smalle, ontoegankelijke ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder en vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen als door een tussenruimte van meer dan een meter breed te realiseren, aldus de toelichting.
1.3.    In het deskundigenbericht is vermeld dat het appartementencomplex, in plaats van de vergunde tien meter, een breedte heeft van 9,97 meter. Het appartementencomplex is daarmee 0,03 meter smaller dan aangegeven in de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen. Als gevolg hiervan is tussen de zijwand van het voorste bijgebouw en de muur van het appartementencomplex een tussenruimte ontstaan van drie à vier centimeter. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan deze bevindingen te twijfelen en citeert onder andere uit het deskundigenbericht: "Het appartementencomplex is feitelijk smaller uitgevallen dan op grond van de bouwvergunning mocht worden aangenomen. Het verschil is echter minimaal en voorstelbaar bij bouw van een gebouw tussen bestaande gebouwen in. De tussenruimte tussen de bijgebouwen van eiser en het appartementencomplex bedraagt ongeveer 3 à 4 centimeter. De ruimte is gedicht of kan op eenvoudige wijze gedicht worden waardoor er geen strijd ontstaat met artikel 2.5.17 van de bouwverordening. Eventuele tijdelijke constructieve oplossingen kunnen aangepast worden in permanente constructieve oplossingen."
Uit de door [appellant] bij het aanvullend beroepschrift van 10 februari 2010 overgelegde foto's blijkt dat de tussenruimte aan de bovenzijde door middel van loodslabben en aan de voor- en achterkant door middel van houten latten is dichtgemaakt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college onder deze omstandigheden in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien, omdat het belang dat artikel 2.5.17. van de bouwverordening beoogt te beschermen met behulp van deze voorzieningen is gewaarborgd. Voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering om handhavend op te treden in strijd is met artikel 8 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM bestaat geen aanleiding, omdat onder deze omstandigheden niet van een inmenging in het woongenot of eigendomsrecht als bedoeld in de artikelen 8 van het EVRM onderscheidenlijk 1, Eerste Protocol, bij het EVRM kan worden gesproken.
Het betoog faalt.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank zich bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 15 december 2009 wat betreft het bouwen vóór de voorste bouwgrens ten onrechte heeft beperkt tot de situering van de voorgevel van het appartementencomplex op het perceel. De overige voor de voorste bouwgrens op het perceel aanwezige bouwwerken heeft de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing gelaten, aldus [appellant].
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zandvoort-Zuid" rust op het perceel waarop het appartementencomplex is gerealiseerd de bestemming "Gemengde Doeleinden 1".
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de planvoorschriften mag voor de op de plankaart aangegeven bouwgrens geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van erfafscheidingen en windschermen.
2.1.    Het bij de rechtbank door [appellant] gevoerde betoog dat ten onrechte voor de voorste bouwgrens is gebouwd, is aangevoerd in het kader van het als gevolg daarvan beweerdelijk ontstane verlies van zonlicht. Omdat het verlies van zonlicht alleen het gevolg kan zijn van de situering van de voorgevel van het appartementencomplex, heeft de rechtbank deze beroepsgrond van [appellant] in dat kader beoordeeld. [appellant] is tegen de overweging van de rechtbank dat zijn betoog is aangevoerd in het kader van het verlies van zonlicht niet opgekomen. Niet is gebleken dat de overige voor de voorste bouwgrens op het perceel aanwezige bouwwerken verlies van zonlicht tot gevolg hebben of kunnen hebben. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank zich bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 15 december 2009 wat betreft het bouwen vóór de voorste bouwgrens ten onrechte heeft beperkt tot de voorgevel.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de door hem als gevolg van het uitblijven van handhavend optreden geleden schade.
3.1.    Omdat niet zeker is hoe het nieuwe besluit op bezwaar zal luiden is het nu niet mogelijk vast te stellen of, en zo ja, in welke omvang [appellant] schade heeft geleden ten gevolge van het besluit van 15 december 2009. Aangezien pas aan de hand van het nieuwe besluit hierover uitsluitsel kan worden verkregen, is voor toewijzing thans geen plaats. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding dan ook terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
407-724.