201202403/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuwkoop,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2012 in zaak nr. 11/3900 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het legaliseren van een plankier langs de sloot tussen het [locatie 1]-[locatie 2] te Nieuwkoop.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 16 juni 2010, onder herstel van een formeel gebrek, in stand gelaten en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D.N. Prevoo, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.M. Taytelbaum, advocaat te Amsterdam, gehoord.
1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 1] te Nieuwkoop. Langs de noordoostzijde van dit perceel ligt een sloot waarvan [vergunninghouder] eigenaar is. Aan de andere zijde van het perceel van [appellant] is het perceel [locatie 3] gelegen dat eveneens eigendom is van [vergunninghouder]. Deze heeft in 1990 ongeveer 35 meter beschoeiing ter plaatse van het perceel [locatie 1] langs de sloot aangebracht. In 1994 heeft hij daarlangs, zonder de daartoe vereiste bouwvergunning, een plankier geplaatst.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" rust op het perceel [locatie 3] de bestemming "Woondoeleinden Lintbebouwing (WL)".
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het wonen in lintbebouwing waaronder mede wordt verstaan de uitoefening van een vrij beroep aan huis en, voor zover deze gronden bestaand water betreffen, zijn deze tevens bestemd voor water en landschappelijke waarden van de watergangen en oevers in de lintbebouwing.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, een en ander voor zover deze niet in, op of boven bestaand water worden gebouwd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de verleende bouwvergunning bij besluit van 22 maart 2011 ten onrechte in stand heeft gelaten. Hiertoe voert hij aan dat het bouwplan in strijd is met de in artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde doeleindenomschrijving. Volgens hem vormt het plankier een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden. Voorts voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Hij stelt dat de vraag of het plankier boven bestaand water is gebouwd ten onrechte is beoordeeld aan de hand van de situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan in 1999. De feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning is echter bepalend, aldus [appellant].
3.1. Het begrip "bestaand water" in artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften is niet gedefinieerd in de planvoorschriften, zodat de vraag is wat in dit verband onder "bestaand" moet worden verstaan. Hiervoor komen diverse peilmomenten in aanmerking, te weten de situatie ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, de situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, of de situatie ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. De door [appellant] voorgestane uitleg van het begrip "bestaand water" heeft evenwel, daargelaten welke van de genoemde peilmomenten de planwetgever heeft bedoeld, betrekking op een aanmerkelijk latere situatie.
Het college heeft, gelet op de ter zitting getoonde foto's, aannemelijk gemaakt dat het plankier in 1994 boven land is gebouwd. Op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat de situatie op een of meer van de voornoemde peilmomenten anders was. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012