ECLI:NL:RVS:2012:BY3686

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200280/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bestemmingsplan voor woningbouw in ecologisch waardevol gebied te Bavel

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 november 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk zou maken op een perceel in Bavel. De aanvraag werd afgewezen door de raad van de gemeente Breda op 30 juni 2011, omdat het perceel deel uitmaakt van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De appellant, wonend te Bavel, stelde dat zijn perceel ten onrechte was opgenomen in de EHS en dat de raad de aanvraag niet had mogen afwijzen. Hij voerde aan dat de EHS-status van zijn perceel niet gerechtvaardigd was, omdat het perceel op korte termijn in stedelijk gebied zou komen te liggen en het EHS-gebied kleiner was dan 10 hectare.

De raad van de gemeente Breda verdedigde de afwijzing door te stellen dat de aanvraag in strijd was met de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, die de EHS beschermt. De raad kon geen verzoek indienen tot wijziging van de EHS-begrenzing, omdat niet aan de voorwaarden voor wijziging werd voldaan. De appellant voerde ook aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat op de percelen van zijn buren wel woningen mochten worden gebouwd.

De Raad van State oordeelde dat de raad terecht had gesteld dat de aanvraag moest worden afgewezen, omdat het perceel deel uitmaakt van de EHS. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de EHS-status van zijn perceel onterecht was en dat de raad geen reden had om de EHS-begrenzing te wijzigen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201200280/1/R3.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bavel, gemeente Breda,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan, dat voorziet in woningbouw, vast te stellen voor het perceel [locatie] te Bavel afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door J.L.M. Arts, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.E. Snel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat zijn perceel ten onrechte is opgenomen in de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en dat volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening) kleine bosgebieden zonder aantoonbaar ecologisch doel slechts tot de EHS worden gerekend als ze binnen 100 meter van een ecologische verbindingszone liggen en/of er in het gebied bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn. Volgens [appellant] valt zijn perceel hier niet onder. Voorts beroept hij zich op het door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant uitgebrachte advies aan de Commissie Ruimte en Milieu van provinciale staten van 14 juli 2009 over de onderbouwing van de begrenzing van de EHS. Hieruit blijkt dat de EHS-status van in particulier eigendom zijnde percelen waarop wordt gewoond, kan vervallen indien een beperkte hoeveelheid bos aanwezig is. Voorts blijkt hieruit dat EHS-gebieden binnen stedelijk gebied minimaal een oppervlakte van 10 ha dienen te beslaan. Nu het perceel van [appellant] op korte termijn in stedelijk gebied komt te liggen en het EHS-gebied waarin het perceel van [appellant] ligt kleiner is dan 10 ha, dient ook op grond hiervan zijn perceel niet als EHS te worden gekwalificeerd. Tot slot beroept hij zich op het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat op de percelen van zijn buren wel woningen mogen worden gebouwd.
1.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de aanvraag moest worden afgewezen omdat het perceel deel uitmaakt van de EHS, zoals opgenomen in de Verordening en de raad de algemene regels uit de Verordening in acht moet nemen. Om medewerking te kunnen verlenen aan de aanvraag van [appellant] zou de begrenzing van de EHS moeten worden gewijzigd. De raad ziet echter geen reden om bij het college van gedeputeerde staten een verzoek tot wijziging van de EHS-begrenzing in te dienen, nu niet aan de voorwaarden voor wijziging van de EHS-begrenzing wordt voldaan.
1.2.    Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, van de Verordening strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in de EHS tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Ingevolge artikel 4.6, eerste lid, kan de raad het college van gedeputeerde staten verzoeken om de begrenzing van de EHS te wijzigen onder toepassing van de artikelen 4.7, 4.8 of 4.9.
Ingevolge artikel 4.9, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten de begrenzing van de EHS wijzingen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep die leidt tot een versterking van de EHS in het desbetreffende gebied.
1.3.    In de Verordening is door middel van een kaart die als bijlage daarvan deel uitmaakt, vastgelegd dat het perceel van [appellant] is aangewezen als EHS. De aanvraag om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen ten behoeve van het vergroten van de bestemming "Wonen" op het perceel houdt derhalve in dat [appellant] zich niet kan verenigen met de huidige begrenzing van de EHS in de Verordening. De aanduiding van het perceel als EHS is een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit betekent echter niet dat het besluit tot aanduiding van de EHS in het geheel niet kan worden getoetst. Artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb staat niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.
Aan een algemeen verbindend voorschrift, als neergelegd in de Verordening, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
1.4.    In opdracht van de provincie Noord-Brabant heeft het onderzoeksbureau Alterra in 2007 een ecologische analyse voor de EHS-begrenzing in Noord-Brabant gemaakt. Hieruit blijkt dat het perceel van [appellant] als ecologisch waardevol op grond van nationaal beleid wordt beschouwd. Volgens de "Onderbouwing van de begrenzing van de EHS" van 9 maart 2010, die ten grondslag ligt aan de Verordening, hebben kleine bosgebieden van minder dan twee ha in het algemeen geen aantoonbaar ecologisch doel, waardoor de status van een gebied als EHS binnen deze categorie kan vervallen. Nu het perceel van [appellant] deel uitmaakt van een bosgebied dat groter is dan 2 ha, kan de status van het gebied als EHS volgens de raad niet op grond van deze uitzondering vervallen. Zijn perceel valt derhalve niet onder de categorie van gebieden die wel als EHS zijn aangeduid, maar geen enkel aantoonbaar ecologisch doel lijken te dienen. Voorts is het door [appellant] aangehaalde advies van het college van gedeputeerde staten van 14 juli 2009 een ontwerptekst van de onderbouwing van de begrenzing van de EHS ten behoeve van de totstandkoming van de Verordening. Hierin stond dat de EHS-status in bestaand stedelijk gebied of zoekgebied verstedelijking gehandhaafd blijft indien het gaat om gebieden die een functie hebben als afzonderlijke ecologische eenheid en hierbij zou een minimum van 10 ha als richtlijn kunnen worden aangehouden. Volgens de definitieve versie van de onderbouwing van de begrenzing van de EHS van 9 maart 2010, die aan de vastgestelde Verordening ten grondslag is gelegd, wordt echter overeenkomstig de ondergrens van kleine bosgebieden een richtlijn van 2 ha aangehouden voor de wijziging van EHS-gebieden binnen stedelijk gebied of zoekgebied verstedelijking. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding van het perceel van [appellant] als EHS in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het betoog faalt.
1.5.    De raad moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan de algemene regels uit de Verordening in acht nemen en mag geen plan vaststellen waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die in strijd met deze regels de EHS aantasten. Om medewerking te kunnen verlenen aan de aanvraag van [appellant] zou de vastgestelde begrenzing van de EHS moeten worden gewijzigd. Ingevolge de artikelen 4.7, 4.8 of 4.9 van de Verordening kan de raad hiervoor een verzoek doen aan het college van gedeputeerde staten. Nu [appellant] bedoelde gronden wil gebruiken voor de bouw van woningen heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake zou zijn van een kleinschalige ingreep in de EHS, die ingevolge artikel 4.9 van de Verordening slechts mogelijk is als deze leidt tot een versterking van de EHS in dat gebied. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de bouw van woningen ter plaatse zal leiden tot een versterking van de EHS. De raad hoefde dan ook geen reden te zien om een verzoek tot wijziging van de EHS-begrenzing bij het college van gedeputeerde staten in te dienen. Het betoog faalt.
1.6.    Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen van zijn buren, overweegt de Afdeling dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat deze percelen niet binnen de in de Verordening aangeduide EHS liggen, terwijl het perceel van [appellant] wel binnen de EHS ligt. Daarnaast zijn de omliggende percelen in gebruik voor agrarische bedrijvigheid, terwijl op het perceel van [appellant] al vele jaren bos aanwezig is. Voorts is ter zitting gebleken dat aan het perceel ten zuiden van het perceel van [appellant], dat ook binnen de in de Verordening aangeduide EHS ligt, evenals aan het perceel van [appellant] slechts beperkte bouwmogelijkheden in combinatie met de bestemming "Natuur" zijn toegekend in het bestemmingsplan "Bavel Zuid, Roosbergseweg Noord". In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft miskend dat het bestreden besluit op dit punt in strijd met het gelijkheidsbeginsel is genomen. Het betoog faalt.
2.    Gelet op het voorgaande heeft de raad het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
459-758.