ECLI:NL:RVS:2012:BY3699

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112456/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J. Wieland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voorschot kinderopvangtoeslag en de vereisten voor overeenkomst

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de herziening van een voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst. De zaak betreft een hoger beroep van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 november 2011. De rechtbank had het besluit van de Belastingdienst van 7 september 2011 vernietigd, waarbij het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 op nihil was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de insteller van het beroep niet in een slechtere positie mocht komen door het instellen van het beroep, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging van het besluit rechtvaardigden.

De Belastingdienst betoogde echter dat de rechtbank had miskend dat het toegekende voorschot, ook los van het beroepschrift, herzien mocht worden. De Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst op basis van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) het voorschot kon herzien, zelfs als er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de Belastingdienst niet mocht herzien zonder dat er nieuwe feiten waren.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze betrekking had op het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. De Raad oordeelde dat de Belastingdienst niet verplicht was om aan te tonen dat er een overeenkomst voor de kinderopvang was, en dat de afwezigheid van een dergelijke overeenkomst betekende dat er geen aanspraak op het voorschot bestond. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een voorschot kinderopvangtoeslag kan worden herzien en de rol van overeenkomsten in dit proces.

Uitspraak

201112456/1/A2.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 november 2011 in zaak nr. 10/1288 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2008 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 15 september 2010, voor zover thans van belang, heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag 2008 op € 24.732 gesteld.
Bij besluit van 7 september 2011, voor zover thans van belang, heeft de Belastingdienst het besluit van 15 september 2010 ingetrokken en het door [wederpartij] tegen het besluit van 30 september 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2011, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 september 2011 gegrond verklaard, voor zover dit besluit betrekking heeft op het voorschot kinderopvangtoeslag 2008, dit besluit in zoverre vernietigd en de Belastingdienst opgedragen in zoverre opnieuw op het door [wederpartij] tegen het besluit van 30 september 2009 gemaakte bezwaar te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid, kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.    In geschil is uitsluitend nog de aanspraak op kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2008.
3.    De rechtbank heeft het besluit van 7 september 2011 aangemerkt als een besluit, als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en op de voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, bij het beroep betrokken. Zij heeft aan de vernietiging van dat besluit, voor zover het door [wederpartij] tegen het besluit van 30 september 2009 gemaakte bezwaar daarbij ongegrond is verklaard, ten grondslag gelegd dat de insteller van het beroep door het instellen ervan niet in een slechtere positie mag komen dan wanneer hij geen beroep had ingesteld. Hoewel dat anders is, indien het bestuursorgaan op grond van de in de procedure gebleken nieuwe feiten en omstandigheden bevoegd en verplicht zou zijn het bestreden besluit ten nadele van de belanghebbende te wijzigen, is daarvan in dit geval niet gebleken, aldus de rechtbank. Zij heeft daartoe overwogen dat aan het besluit van 7 september 2011, voor zover thans van belang, ten grondslag is gelegd dat [wederpartij] voor het jaar 2008 geen overeenkomst kinderopvang heeft overgelegd en gesteld noch gebleken is dat de Belastingdienst daarvan ten tijde van het ingetrokken besluit van 15 september 2010 niet op de hoogte was, dan wel had kunnen zijn.
4.    De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het toegekende voorschot, ook los van het beroepschrift, hangende beroep mocht worden herzien.
5.    Bij het besluit van 7 september 2011 heeft de Belastingdienst het besluit van 30 september 2009, waarbij het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 is herzien, gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering ervan. Op de herziening van een voorschot is artikel 21, eerste lid, van de Awir, niet van toepassing. Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir, kan de Belastingdienst een verleend voorschot herzien, indien na de verlening blijkt dat dit voorschot tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Voor zodanige herziening is, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet vereist dat er feiten of omstandigheden zijn, waar de Belastingdienst bij de toekenning van het voorschot niet van op de hoogte was en redelijkerwijs kon zijn. Het betoog slaagt.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behoudens voor zover die het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 betreft. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraken van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2en 1 augustus 2012 in zaak nr.
201200774/1/A2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de kinderopvang vormt. Dit betekent dat degene die op een voorschot aanspraak maakt een akte van een overeenkomst, als in die bepaling bedoeld, moet overleggen. Vast staat dat [wederpartij] geen zodanige akte heeft overgelegd. Dat betekent dat de Belastingdienst niet aangetoond heeft hoeven achten dat in 2008 kinderopvang op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden en zich derhalve op het standpunt mocht stellen dat voor dat jaar geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag bestond.
Anders dan [wederpartij] betoogt, verzette het vertrouwensbeginsel zich niet tegen de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag 2008. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 19 augustus 2009 in zaak nr.
200808702/1/H2), vloeit uit artikel 16, eerste lid, gelezen in verbinding met het vierde lid, van de Awir voort, dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.
De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 7 september 2011, voor zover die het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 betreft, ongegrond verklaren.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 november 2011 in zaak nr. 10/1288, behoudens voor zover die betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009;
III.    verklaart het beroep in die zaak tegen het besluit van 7 september 2011 ook in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
502.