ECLI:NL:RVS:2012:BY3704

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113259/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om handhaving en dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal op 6 augustus 2010 het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen. [Appellant] had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Op 6 december 2011 verklaarde het college het bezwaar opnieuw ongegrond. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld. De zaak werd behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 21 november 2012 uitspraak deed.

De Afdeling overwoog dat op 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking trad, maar dat de wetswijzigingen niet van toepassing waren op dit geding. [Appellant] had verzocht om handhaving omdat de bouw van een bedrijfswoning in strijd zou zijn met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De Afdeling oordeelde dat [appellant] geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het besluit van 6 december 2011, omdat het college inmiddels een milieuvergunning had verleend voor de bouw van de bedrijfswoning.

Daarnaast stelde [appellant] dat het college een dwangsom verschuldigd was wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De Afdeling oordeelde dat het college de ingebrekestelling op 25 november 2011 had ontvangen en dat de termijn voor het nemen van een besluit niet was overschreden. Daarom was het college geen dwangsom verschuldigd. De Afdeling verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het was gericht tegen het besluit van 6 december 2011 en ongegrond voor zover het was gericht tegen het besluit van 30 januari 2012.

Uitspraak

201113259/1/A4.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te [woonplaats], gemeente West Maas en Waal,
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de bouw van een bedrijfswoning ter plaatse van de aan de Vissersweg ongenummerd te Appeltern gelegen veehouderij, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 november 2011 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij besluit van 6 december 2011 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2010 opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij brief van 30 januari 2012 heeft het college een verweerschrift ingediend. Daarin heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom is verschuldigd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201113260/1/A4 ter zitting behandeld op 5 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door H. Rutten en mr. W.J.M. Hendriks, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Afwijzing van het verzoek om handhaving
1.    Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
1.1.    Bij brief van 22 juni 2010 heeft [appellant] het college verzocht om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de bouw van een bedrijfswoning op het terrein van de veehouderij. Volgens [appellant] is de oprichting van de bedrijfswoning in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer omdat daarvoor geen vergunning krachtens die wet is verleend.
1.2. Ingevolge artikel 8.1, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning een inrichting te veranderen of de werking daarvan te veranderen.
Ingevolge artikel 20.8 treedt een besluit tot het verlenen van een milieuvergunning - in gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 1.2a van de Invoeringswet Wabo treedt in gevallen waarin sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waarop artikel 1.2, tweede en derde lid, van toepassing is, de betrokken omgevingsvergunning niet eerder in werking dan nadat vergunning is verleend voor de betrokken bouwactiviteit.
1.3.  Inmiddels heeft het college bij besluit van 12 maart 2012 voor het veranderen van de veehouderij een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer verleend. Bij uitspraak van de voorzitter van 4 juli 2102, nr.
201204126/1/A4 en 201204126/4/A4, is deze vergunning onherroepelijk geworden. Zoals in die uitspraak onder punt 2.14 is overwogen, heeft de vergunning mede betrekking op de oprichting van een bedrijfswoning op het terrein van de inrichting. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat voor de bouw van de bedrijfswoning ook een bouwvergunning is verleend, zodat het besluit van 12 maart 2012 tot het verlenen van de milieuvergunning in werking is getreden.
1.4.    Het vorenstaande betekent dat [appellant] niet meer kan  bewerkstelligen wat hij met het beroep heeft beoogd. Hij heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 6 december 2011. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen dit besluit, is derhalve niet-ontvankelijk.
Dwangsom wegens niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar
2.    [appellant] stelt dat het besluit van 6 december 2011 niet tijdig is genomen. Nu [appellant] het college bij brief van 25 november 2011 in gebreke heeft gesteld en het college niet binnen twee weken heeft beslist, is hij van mening dat het college een dwangsom van € 20 is verschuldigd.
2.1.    In de brief van 30 januari 2012 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom is verschuldigd.
Naar het oordeel van de Afdeling is deze brief in zoverre een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ingevolge artikel 4:19, eerste lid, wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
2.2.    Bij uitspraak van 31 augustus 2011, nr.
201012586/1/M2heeft de Afdeling het besluit van het college van 16 november 2010 op het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek van om handhaving, vernietigd. Ten tijde van de ingebrekestelling was de termijn voor het opnieuw nemen van een besluit op bezwaar verstreken.
2.3.    Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.4.    Het college heeft blijkens het verhandelde ter zitting de ingebrekestelling op 25 november 2011 ontvangen. De termijn van twee weken als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, liep van 26 november 2011 tot en met 9 december 2011. De eerste dag waarover een dwangsom zou zijn verschuldigd is dus 10 december 2011. Het bestreden besluit is gedateerd op 6 december 2011 en door middel van verzending op 9 december 2011 bekend gemaakt. Dit betekent dat de termijn van twee weken niet is overschreden en het college dus geen dwangsom is verschuldigd.
2.5.    Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 30 januari 2012, is ongegrond.
Proceskosten
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van 6 december 2011;
II.    verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 30 januari 2012.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
190.