201208250/2/R2.
Datum uitspraak: 16 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Hulst,
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Zoutestraat-IJzerenhandstraat" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens en de raad, vertegenwoordigd door P.B. van Kooten en M.J.R. van den Broecke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Woningstichting Hulst, vertegenwoordigd door J.A.P.M. Valckx.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een woonzorggebouw met (woonzorg)appartementen en bijbehorende voorzieningen, waaronder kantoorruimte.
3. [verzoeker] stelt dat de doeleindenomschrijving in de planregels wat betreft de bestemming "Gemengd" te ruim is geformuleerd en onduidelijkheid geeft.
4. In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is bepaald dat de gronden met de bestemming "Gemengd" bestemd zijn voor: zorginstellingen, welzijnsinstellingen, wonen, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang en openbare dienstverlening, alsmede bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kantoor-, activiteits- en behandelruimten, parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen, water en tuin.
In lid 3.2, onder 3.2.1, is bepaald dat het aantal woonzorgappartementen niet meer bedraagt dan 10 en het aantal wooneenheden, niet zijnde woonzorgappartementen, niet meer dan 11.
[verzoeker] heeft niet nader onderbouwd waarom de doeleindenomschrijving wat betreft de bestemming "Gemengd" te ruim is en waaruit de gestelde onduidelijkheid bestaat. De voorzitter ziet in dit betoog dan ook geen aanleiding te oordelen dat het plan op dit punt voor schorsing in aanmerking komt.
5. [verzoeker] stelt voorts dat het plangebied nabij het beschermd stadsgezicht ligt en dat hiermee bij het vaststellen van de bouwmogelijkheden in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden.
6. Ter zitting is van de zijde van de raad een kaart getoond waarop de begrenzing van het beschermd stadsgezicht is weergegeven. Het plangebied ligt buiten deze begrenzing. Voor zover [verzoeker] stelt dat de omvang van het voorziene woonzorggebouw afbreuk doet aan de zichtlijnen op het gebied dat is aangemerkt als beschermd stadsgezicht, heeft de raad ter zitting aan de hand van deze kaart aangegeven waar de zichtlijnen lopen en waarom de voorziene locatie en omvang van het woonzorggebouw hieraan volgens hem geen afbreuk doen. De voorzitter ziet gelet op deze toelichting ter zitting geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt voor schorsing in aanmerking komt.
7. Volgens [verzoeker] is bij het bepalen van de bouwhoogte van het woonzorggebouw onvoldoende rekening gehouden met het hoogteverschil tussen de Zoutestraat en de IJzerenhandstraat.
8. Blijkens de planregels in samenhang met de verbeelding is voor het woonzorggebouw voorzien in verschillende goot- en bouwhoogten. Ter hoogte van de woning van [verzoeker] is een maximale hoogte van 9 meter toegestaan. [verzoeker] heeft ter zitting aangegeven dat zijn woning een nokhoogte heeft van 6,35 meter. Gelet op de stukken alsmede het verhandelde ter zitting overweegt de voorzitter dat de raad zich in het kader van de behandeling van het plan in de bodemprocedure concreet rekenschap dient te geven van de belangen van [verzoeker] gelet op de ter zitting niet bestreden omstandigheid dat tussen de Zoutestraat en de IJzerenhandstraat sprake is van een hoogteverschil alsmede dat de omvang en de bouwhoogte ten opzichte van het vorige plan aanzienlijk is vergroot.
Evenwel ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat het plan onevenredig is voor [verzoeker], gezien de aanmerkelijke breedte van de IJzerenhandstraat, welke straat bepalend is voor de afstand tussen het voorziene woonzorggebouw en de woning van [verzoeker].
9. [verzoeker] stelt dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de in het gebied reeds aanwezige parkeerproblemen. In dat verband stelt [verzoeker] dat binnen de doeleindenomschrijving openbare dienstverlening is toegestaan en dat uit de plantoelichting niet blijkt dat hiermee bij het berekenen van het aantal parkeerplaatsen rekening is gehouden. Ook zal sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen en daarmee een toename van de geluidsoverlast ter plaatse, aldus [verzoeker].
10. In artikel 3, lid 3.3, van de planregels is bepaald dat bij het oprichten van gebouwen de inrichting van het perceel zodanig dient te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om in ten minste 26 parkeerplaatsen op het perceel te voorzien. In de plantoelichting staat dat dit aantal is berekend aan de hand van de zogenoemde CROW-normen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat voor de 10 woonzorgappartementen is uitgegaan van 1,5 parkeerplaatsen per woning, voor de 11 wooneenheden niet zijnde woonzorgappartementen 0,6 parkeerplaatsen per woning en voor de overige toegestane functies zoals kantoor in totaal 3 parkeerplaatsen. De voorzitter ziet gelet hierop in het betoog van [verzoeker] voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat dit aantal onvoldoende is. De voorzitter is voorts van oordeel dat de toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege het voorziene woonzorggebouw niet zodanig zal zijn dat het plan wat betreft de daaruit voortvloeiende verkeersoverlast en de toename van geluidsoverlast noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
11. Voor zover [verzoeker] stelt dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar alternatieve locaties voor het woonzorggebouw wordt overwogen dat [verzoeker] in dit verband geen concrete alternatieve locaties heeft aangedragen.
12. Ook de door [verzoeker] aangedragen bezwaren die zien op de in het plan geformuleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden, mogelijke schade aan de woning door bouwwerkzaamheden alsmede een waardevermindering van de woning, nopen de voorzitter niet tot het oordeel dat het plan voor schorsing in aanmerking komt.
13. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2012