ECLI:NL:RVS:2012:BY3712

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202094/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2012. De rechtbank had de minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van [appellant] tot een bedrag van € 25,00. [Appellant] was van mening dat dit bedrag te laag was en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 31 oktober 2012 heeft [appellant] bevestigd dat zijn hoger beroep niet meer gericht was tegen de beslissing van de rechtbank om geen toepassing te geven aan artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank had de proceskostenvergoeding vastgesteld op basis van de door [appellant] opgevoerde verletkosten van € 50,00, maar had deze verlaagd naar € 25,00, omdat zij de zaak als niet complex beschouwde. [Appellant] betoogde echter dat de hoogte van de verletkosten niet afhankelijk is van de complexiteit van de zaak, maar van de tijd die hij heeft moeten missen om de zitting bij te wonen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het bedrag had verlaagd en dat de minister de hoogte van de verletkosten niet had betwist.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister had veroordeeld tot vergoeding van € 25,00. De Raad van State veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] tot een totaalbedrag van € 100,00, inclusief de kosten voor het hoger beroep. Tevens werd de minister gelast om het griffierecht van € 232,00 aan [appellant] te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 november 2012.

Uitspraak

201202094/1/A3.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2012 in zaak nr. 11/5112 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (lees: de minister van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij uitspraak van 11 januari 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de minister veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het door hem ingestelde beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1.    Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat het hoger beroep niet meer is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om geen toepassing te geven aan artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op verletkosten van een partij of een belanghebbende.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 4,54 en € 53,09 per uur bedraagt.
3.    De rechtbank heeft aan de door haar uitgesproken proceskostenveroordeling ten grondslag gelegd dat [appellant] heeft verzocht om vergoeding van verletkosten ten bedrage van € 50,00. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de minister de hoogte van de verletkosten niet heeft betwist en dat zij een verletkostenvergoeding ten bedrage van € 25,00, gelet op de aard van de zaak en de geringe complexiteit, redelijk acht.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank het bedrag van de verletkostenvergoeding ten onrechte niet heeft vastgesteld op € 50,00. Hij voert daartoe aan dat hij als belastingadviseur werkt voor een uurtarief van € 25,00 en dat zijn verlet in verband met het bijwonen van de zitting in beroep twee uur bedraagt.
4.1.    Het betoog slaagt. De minister heeft, ook in hoger beroep, de door [appellant] in beroep genoemde hoogte van zijn verletkosten niet betwist. De rechtbank heeft ten onrechte in de aard van de zaak en de geringe complexiteit aanleiding gezien om het bedrag van de verletkostenvergoeding lager vast te stellen dan het door [appellant] genoemde bedrag. De omvang van de verletkosten wordt immers niet bepaald door de aard en complexiteit van de zaak, maar door de duur van het tijdverzuim in verband met het bijwonen van de zitting.
5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de minister is veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,00. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de minister alsnog veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,00.
6.    De minister dient tevens te worden veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,00. Daarbij wordt overwogen dat [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft verzocht om vergoeding van verletkosten in verband met het bijwonen van deze zitting en dat hij gemotiveerd en onweersproken heeft gesteld dat deze kosten € 50,00 bedragen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2012 in zaak nr. 11/5112, voor zover daarbij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (lees: de minister van Veiligheid en Justitie) is veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,00 (zegge: vijfentwintig euro);
III.    veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro);
IV.    gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
582.