201202094/1/A3.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2012 in zaak nr. 11/5112 in het geding tussen:
de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (lees: de minister van Veiligheid en Justitie).
Bij uitspraak van 11 januari 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de minister veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het door hem ingestelde beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar [appellant] is verschenen.
1. Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat het hoger beroep niet meer is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om geen toepassing te geven aan artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op verletkosten van een partij of een belanghebbende.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 4,54 en € 53,09 per uur bedraagt.
3. De rechtbank heeft aan de door haar uitgesproken proceskostenveroordeling ten grondslag gelegd dat [appellant] heeft verzocht om vergoeding van verletkosten ten bedrage van € 50,00. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de minister de hoogte van de verletkosten niet heeft betwist en dat zij een verletkostenvergoeding ten bedrage van € 25,00, gelet op de aard van de zaak en de geringe complexiteit, redelijk acht.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het bedrag van de verletkostenvergoeding ten onrechte niet heeft vastgesteld op € 50,00. Hij voert daartoe aan dat hij als belastingadviseur werkt voor een uurtarief van € 25,00 en dat zijn verlet in verband met het bijwonen van de zitting in beroep twee uur bedraagt.
4.1. Het betoog slaagt. De minister heeft, ook in hoger beroep, de door [appellant] in beroep genoemde hoogte van zijn verletkosten niet betwist. De rechtbank heeft ten onrechte in de aard van de zaak en de geringe complexiteit aanleiding gezien om het bedrag van de verletkostenvergoeding lager vast te stellen dan het door [appellant] genoemde bedrag. De omvang van de verletkosten wordt immers niet bepaald door de aard en complexiteit van de zaak, maar door de duur van het tijdverzuim in verband met het bijwonen van de zitting.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de minister is veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,00. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de minister alsnog veroordelen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,00.
6. De minister dient tevens te worden veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,00. Daarbij wordt overwogen dat [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft verzocht om vergoeding van verletkosten in verband met het bijwonen van deze zitting en dat hij gemotiveerd en onweersproken heeft gesteld dat deze kosten € 50,00 bedragen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2012 in zaak nr. 11/5112, voor zover daarbij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (lees: de minister van Veiligheid en Justitie) is veroordeeld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,00 (zegge: vijfentwintig euro);
III. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro);
IV. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012