ECLI:NL:RVS:2012:BY3713

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203110/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • N.D.T. Pieters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor aanplant van zuileiken in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede op 13 april 2011 een omgevingsvergunning geweigerd aan [appellant] voor het aanplanten van 10 zuileiken op een perceel in [plaats]. Het college heeft deze weigering gemotiveerd door te stellen dat de aanplant in strijd is met het bestemmingsplan, dat de openheid van de engen moet waarborgen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 5 september 2011, heeft de rechtbank Arnhem op 14 februari 2012 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 6 november 2012 behandeld. Tijdens de zitting is [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.P. Grunbauer, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De Raad heeft overwogen dat volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning vereist is voor het aanplanten van bomen, en dat het college terecht heeft geoordeeld dat de aanplant in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de aanleg van de zuileiken de openheid van de engen aantast, wat in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften.

Het betoog van [appellant] dat de aanplant niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het zou passen binnen het beleid inzake de open engen, is door de Raad verworpen. De Raad concludeert dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanplant niet is toegestaan en dat er geen gelijke gevallen zijn waarin wel vergunningen zijn verleend. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201203110/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Ede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 februari 2012 in zaak nr. AWB 11/4302 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanplanten van 10 zuileiken op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 5 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P. Grunbauer, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door M.C.L. van den Broeke en H.H. van den Berg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersvordering, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersvordering, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is.
2.    Ingevolge het bestemmingsplan "Artikel 30-herziening, Agrarische Buitengebied" rust op het hier aan de orde zijnde gedeelte van het perceel de bestemming "Gemengd agrarisch gebied van de Engen".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover thans van belang, de nevengeschikte doeleinde wonen en de ondergeschikte doeleinde natuur en landschap.
Ingevolge artikel 4, achtste lid, onder c, van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en Wethouders houtige gewassen te planten en te telen.
Ingevolge het tweede lid, onder a, dient de daarin opgenomen beschrijving in hoofdlijnen te worden betrokken bij de beoordeling van de activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op grond van een aanlegvergunning. In het tweede lid, onder c, is onder meer vermeld dat is gekozen voor het handhaven en versterken van de huidige ruimtelijke identiteit van het grootste deel van het gebied, welke wordt bepaald door, voor zover thans van belang, de volgende kenmerken:
- de openheid van de engen;
- de omplanting aan de randen van de engen in de vorm van wegbeplanting, perceelsrandbeplanting en kleinschalige bospercelen.
Alle hier genoemde kenmerken zullen worden betrokken bij afwegingen die gemaakt worden voor het verlenen van aanlegvergunningen.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de genoemde kenmerken wordt gestreefd naar versterking van de engranden door middel van beplanting en versterking van het beplantingspatroon op de overgang van de eng naar de Gelderse Vallei (erfbeplanting, beplanting insteekweggetjes) met behoud van doorzichten.
3.    Vaststaat dat voor het aanplanten van 10 zuileiken een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wabo nodig is. Het college heeft deze geweigerd, omdat het aanplanten van 10 zuileiken volgens hem in strijd is met het bestemmingsplan.
3.1.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanplant van de 10 zuileiken niet in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert daartoe aan dat de planvoorschriften bepalen dat beplanting van insteekweggetjes, zoals de toegangsweg naar zijn woning, juist wel behoort tot het beleid inzake de open engen.
3.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, anders dan [appellant] stelt, het perceel is gelegen midden op een eng. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aanleg van 10 zuileiken de openheid van de engen aantast en daarom in strijd is met het bestemmingsplan, zodat het college de aanvraag om die reden heeft mogen afwijzen. Het betoog van [appellant] dat beplanting van toegangswegen onderdeel vormt van het beleid inzake de engen faalt, nu bedoelde  beplanting, blijkens artikel 4, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften, slechts passend wordt geacht aan de randen van de engen. Het perceel alsmede de door [appellant] bedoelde toegangsweg is aldaar niet gelegen. Het betoog faalt.
4.    Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ook op andere percelen midden op de eng de toegangswegen zijn voorzien van beplanting wordt overwogen dat het college zich in het besluit van 13 april 2011, zoals dat is gehandhaafd in bezwaar, op het standpunt heeft gesteld dat in de directe omgeving geen vergunning is verleend voor een dergelijke aanplant van bomen langs een oprijlaan. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat tegen die gevallen handhavend kan worden opgetreden. Ter zitting van de Afdeling heeft het college bevestigd dat het onderzoek doet naar die gevallen. Nu niet is gebleken dat sprake is van met de onderhavige zaak gelijke gevallen waarin wel een vergunning is verleend, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
473.