ECLI:NL:RVS:2012:BY3715

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205581/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R.W.L. Loeb
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor erfafscheiding in Utrecht

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een erfafscheiding op een perceel in Utrecht. De aanvraag voor de vergunning werd ingediend door [appellant] op 3 maart 2011, maar het college wees deze af op basis van het bestemmingsplan 'Tuindorp 2003', dat een maximale hoogte van 1 meter voor erfafscheidingen voorschrijft. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van [appellant] op 1 mei 2012 gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand bleven. Hierop volgde hoger beroep van [appellant].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 oktober 2012 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een innerlijke tegenstrijdigheid bestond in de motivering van het besluit van 18 juli 2011, dat was gebaseerd op adviezen van de afdeling Stedenbouw en de welstandscommissie. De rechtbank had het college in de gelegenheid gesteld om deze tegenstrijdigheid te verhelpen. Het college diende een nader advies van de welstandscommissie in, waarin werd gesteld dat de eerder gegeven positieve adviezen niet meer van toepassing waren, omdat de situatie was veranderd.

De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kon weigeren, omdat de erfafscheiding in strijd was met het bestemmingsplan en de welstandscriteria. Het betoog van [appellant] dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had op een positieve beslissing op basis van verouderde informatie op de gemeentelijke website, werd verworpen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet in redelijkheid kon afwijken van de adviezen van de welstandscommissie. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201205581/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Utrecht, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 mei 2012 in zaak nr. 11/2789 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft het college geweigerd [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te Utrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 3 januari 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken een aan dat besluit klevend motiveringsgebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij faxbericht van 5 maart 2012 heeft het college de rechtbank een nader advies van de welstandscommissie toegezonden.
Bij uitspraak van 1 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 18 juli 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2012, waar  [een van de appellanten], bijgestaan door mr. W.J. Geselschap, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het perceel is gelegen op de hoek van de [locatie a] en de [locatie b]. In de tuin aan de zijkant van de woning op het perceel is, voor zover thans van belang, tot aan de voorgevelrooilijn een erfafscheiding met een hoogte van 1,90 m opgericht. De erfafscheiding bestaat uit houten schuttingdelen met draadstaal rekken en heidematten. Daartegenaan zijn hederaplanten geplant.
Niet in geschil is dat voor het oprichten van de erfafscheiding omgevingsvergunning vereist was en het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tuindorp 2003", omdat de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoogte van 1 m ermee wordt overschreden. De aanvraag om verlening van omgevingsvergunning is ingediend ter legalisering van de opgerichte erfafscheiding.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, wordt de omgevingsvergunning geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, wordt in gevallen, als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd, indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2˚, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en derde lid, van Bijlage II, voor zover thans van belang, komt voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2˚, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits dat niet hoger is dan 10 m en de oppervlakte niet meer dan 50 m2  bedraagt.
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 18 juli 2011 een innerlijke tegenstrijdigheid bevat, aangezien het niet meewerken aan afwijking van het bestemmingsplan is gebaseerd op adviezen van de afdeling Stedenbouw en de welstandscommissie die ten aanzien van het onderdeel "het toestaan van begroeide, dan wel te begroeien, dichte schuttingen" van elkaar verschillen en waarbij het welstandsadvies in feite positief is. Zij heeft het college in de gelegenheid gesteld nader te motiveren, waarom het besluit is genomen in afwijking van het advies van de welstandscommissie, dan wel een nader besluit te nemen.
Aan de uitspraak van 1 mei 2012 heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het college, door een nader advies van de welstandscommissie van 28 februari 2012 aan de besluitvorming ten grondslag te leggen, de geconstateerde innerlijke tegenstrijdigheid in de motivering van het besluit van 18 juli 2011 heeft weggenomen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Hiertoe voert hij aan dat op de website van de gemeente staat dat een schutting tot de mogelijkheden behoort, mits deze door begroeiing aan het zicht zal worden onttrokken. Hierdoor is bij hem de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat aan het bouwplan medewerking zal worden verleend, aldus [appellant].
5. Op de website van de gemeente zijn de sneltoetscriteria voor erfafscheidingen uit de welstandsnota gepubliceerd. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat de informatie op de website, voor zover deze betrekking heeft op schuttingen, achterhaald is, maar dat de website nog niet is aangepast. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college, door de publicatie van deze criteria op de website, bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het voor dit bouwplan aan verlening van de vergunning zou meewerken. Daartoe wordt overwogen dat de vermelding van niet meer actuele informatie op de gemeentelijke website bij [appellant] tot verwarring kan hebben geleid, maar dat in de op de website weergegeven sneltoetscriteria ten aanzien van erfafscheidingen aan de achterzijde of zijkant aan de openbare weg of groen met een hoogte van meer dan 1 m het voorbehoud is gemaakt dat de welstandscommissie per situatie zal toetsen. Hieruit volgt dat uit de vermelding dat een schutting tot de mogelijkheden behoort niet mocht worden afgeleid dat elke schutting, mits begroeid, is toegestaan.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het nader advies van de welstandscommissie van 28 februari 2012 er niet aan af doet dat het oorspronkelijke positieve welstandsadvies van 15 februari 2011 in stand is gebleven.
6.1. In het oorspronkelijke welstandsadvies van 15 februari 2011 is onder meer het volgende vermeld:
"In overleg met de afdeling Stedenbouw is bepaald dat in Tuindorp  in zijtuinen van de openbare weg achter de voorgevelrooilijn  erfafscheidingen geplaatst mogen worden van 2 m hoogte, bij voorkeur groen, zijnde een haag of een te begroeien transparant  hekwerk (mogelijk tot 1 m gemetseld met daarop een raster voor begroeiing). Een schutting behoort tot de mogelijkheden mits deze  aan het oog wordt onttrokken door beplanting. Voor de voorgevelrooilijn is echter een maximumhoogte van 1 m toegestaan. De aanvraag wordt van een negatief advies voorzien, tenzij de erfafscheiding aan de voorzijde (tot de voorgevelrooilijn) verlaagd wordt tot maximaal 1 m."
In het naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank door het college overgelegde nader welstandsadvies heeft de welstandscommissie uiteengezet dat uit het oorspronkelijke welstandsadvies ten onrechte kon worden afgeleid dat de welstandscommissie akkoord gaat met de in de aanvraag bedoelde schutting aan de zijkant van de woning, doch dit niet de bedoeling van de advisering is geweest. In het nader advies is uiteengezet dat beoogd is het negatieve advies van de Afdeling stedenbouw ten aanzien van de aangevraagde schutting te onderschrijven. De welstandscommissie acht de in het bouwplan voorziene dichte schutting in strijd met redelijke eisen van welstand, omdat deze een te grote inbreuk maakt op het straatbeeld. Hierbij heeft zij in aanmerking genomen dat de afgelopen jaren het besef is doorgedrongen dat de vermelding in de sneltoetscriteria dat schuttingen tot de mogelijkheden behoren, mits deze door beplanting aan het zicht zullen worden onttrokken, een te ruime mogelijkheid biedt om nieuwe schuttingen te plaatsen en voorts geen garantie bestaat dat de beplanting in de toekomst gehandhaafd wordt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat met het nader advies van de welstandscommissie de door haar geconstateerde innerlijke tegenstrijdigheid in de motivering van het besluit van 18 juli 2011 is opgeheven en dat besluit daarmee alsnog toereikend is gemotiveerd. Gebleken is dat de welstandscommissie heeft beoogd negatief over de in het bouwplan voorziene schutting aan de zijkant van de woning te adviseren. De rechtbank heeft onder die omstandigheden terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de welstandscommissie niet in de gelegenheid mocht stellen haar oorspronkelijk advies nader toe te lichten.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de afweging van de betrokken belangen onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang bij bescherming van de privacy, nu elke vijf minuten van twee kanten een stadsbus voorbij rijdt en een bocht maakt. Ook heeft zij miskend dat zich in de omgeving meerdere schuttingen bevinden die minder begroeid zijn dan de zijne, maar die ongemoeid worden gelaten, aldus [appellant].
7.1. De rechtbank heeft terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college aan het belang van het behoud van de stedenbouwkundige opzet van de wijk Tuindorp, die gekenmerkt wordt door half open bouwblokken en tuinen die rondom de bouwblokken liggen, en het voorkomen van precedentwerking in redelijkheid niet meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan dat van [appellant] bij het beschermen van zijn privacy door middel van een dichte schutting. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat ter bescherming van dit belang alternatieve erfafscheidingen bestaan, voor het oprichten waarvan wel vergunning wordt verleend.
Voor zover voor het eerst in hoger beroep is betoogd dat het college met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, kan dat betoog evenmin slagen. Het hoger beroep betreft de aangevallen uitspraak. Er is geen reden om aan te nemen dat dit niet voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
392.