ECLI:NL:RVS:2012:BY3722

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109383/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • N.S.J. Koeman
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van geluidsbelasting en saneringsmaatregelen in de gemeente Kapelle

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 november 2012 uitspraak gedaan over de besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot de geluidsbelasting van het spoorwegtraject 661 in de gemeente Kapelle. De staatssecretaris had op 31 januari 2011 besluiten genomen waarin de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting voor verschillende geluidsgevoelige gebouwen werden vastgesteld, alsook maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren. Het college van burgemeester en wethouders van Kapelle heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, omdat zij van mening waren dat de vastgestelde waarden te hoog waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de geluidsbelasting op de gevels van de woningen.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2012 is het college vertegenwoordigd door R.E.S.S. Vliex, terwijl de staatssecretaris werd bijgestaan door mr. M. Piras, mr. J. Ribbers en J.W. Takkenberg. Ook ProRail B.V. was aanwezig, vertegenwoordigd door D. van Bemmel en M.S. Roovers, bijgestaan door advocaat mr. J.A.M. van der Velden. De Afdeling heeft de argumenten van het college en de staatssecretaris zorgvuldig gewogen. Het college betoogde dat een snelheidsbeperking voor treinen een noodzakelijke maatregel was om de geluidsbelasting te verlagen, maar de staatssecretaris stelde dat dit niet mogelijk was zonder overleg met de vervoerders.

De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om een snelheidsbeperking vast te stellen, omdat het voorgelegde saneringsprogramma dit niet bevatte. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het recht en verklaarde het beroep van het college ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van geluidsbelastingen en de rol van saneringsmaatregelen in het kader van de Wet geluidhinder.

Uitspraak

201109383/1/R2.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kapelle,
appellant,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 31 januari 2011, kenmerken BSV 2011035056, BSV 2011035057, BSV 2011035058 en BSV 2011035080, heeft de staatssecretaris op grond van het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh) opnieuw de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, vanwege het spoorweggedeelte traject 661, km. 40.300-46.500, gelegen in de gemeente Kapelle (clusters K01, K02, K03, K04, K05, K06, K07 en K08), van de gevels van de in het besluit genoemde te saneren woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen vastgesteld. Tevens zijn bij dit besluit maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting.
Bij besluiten van 14 juli 2011, kenmerken BSV 2011047313, BSV 2011047397, BSV 2011047398 en BSV 2011047400, heeft de staatssecretaris de onder meer door het college hiertegen gemaakte bezwaren deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij zijn de besluiten met kenmerk BSV 2011035057, BSV 2011035058 en BSV 2011035080, deels gewijzigd.
Tegen deze besluiten heeft het college beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door R.E.S.S. Vliex, werkzaam bij de gemeente, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, mr. J. Ribbers en J.W. Takkenberg, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V., vertegenwoordigd door D. van Bemmel en M.S. Roovers, bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, gehoord.
Overwegingen
1.    Ter zitting heeft het college het gestelde in zijn beroepschrift omtrent de volgens het college ontbrekende numerieke invoergegevens en de te hoge geluidsbelasting op de gevel van de woningen en andere geluidsgevoelige objecten aan de Dijkwelsestraat 68, Stationsstraat 51, Jufferswegje 18, Noordstraat 47 en 49, Hoekseweg 2, Schoorse Bredeweg 1 en 7, ingetrokken.
2.    De Afdeling heeft eerder bij uitspraken van 21 mei 2008, in zaken nrs.
200703645/1,
200703646/1,
200703647/1en
200703648/1, de besluiten op bezwaar van 12 april 2007, inzake de besluiten van 17 juli 2006 tot vaststelling van een ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting vanwege - kort gezegd - het spoorweggedeelte traject 661, gedeeltelijk vernietigd. Bij uitspraak van 26 augustus 2009, in zaak nr. 200900029/1/M2 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling een besluit op bezwaar van 21 november 2008 vernietigd, inzake het besluit van de staatssecretaris van 17 juli 2006 tot vaststelling van een ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting vanwege het spoorweggedeelte traject 661, km 44.100-44.800.
3.    Het bestreden besluit is genomen in verband met de (verwachte) groei van het treinverkeer op de Zeeuwse Lijn door de economische ontwikkeling in de Sloehaven. Deze groei van het treinverkeer leidt ertoe dat sprake is van een wijziging van een spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), en maakt het dientengevolge noodzakelijk dat in de omgeving van de Zeeuwse Lijn, waaronder in de gemeente Kapelle, ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen worden vastgesteld. Nu langs de spoorweg verschillende saneringswoningen liggen als bedoeld in artikel 4.17 van het Bgh, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, is sprake van een zogenoemde gekoppelde sanering als bedoeld in artikel 4.7 van het Bgh.
4.    Het college betoogt, onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij het Bgh, dat een snelheidsbeperking een maatregel is in de zin van artikel 4.19 van het Bgh. Volgens het college had een dergelijke maatregel moeten worden vastgesteld. Het college weerspreekt dat het Besluit spoorverkeer in de weg staat aan het vaststellen hiervan.
4.1.    De staatssecretaris stelt dat een snelheidsbeperking slechts kan doorwerken in een besluit als het onderhavige in de vorm van een uitgangspunt voor de vast te stellen maatregelen en hogere waarden. In dat geval dient dit door ProRail te worden voorgesteld en te worden opgenomen in het saneringsprogramma. De staatssecretaris stelt daarnaast dat uit artikel 65 van de Spoorwegwet en de beheerconcessie van ProRail volgt dat het niet mogelijk is een snelheidsbeperking vast te leggen zonder dat in overleg wordt getreden met de vervoerders op het desbetreffende traject. De staatssecretaris verwijst tot slot naar de uitspraken van de Afdeling van 31 augustus 2011 (nrs.
200904295/1/M2 en 201009685/1/M2) en 15 februari 2012 (nr.
201105267/1/R4; www.raadvanstate.nl) waarin volgens hem de Afdeling heeft geoordeeld dat de Spoorwegwet geen basis biedt om de maximum snelheid voor treinen te differentiëren gedurende het etmaal in verband met de milieugevolgen van het treinverkeer.
4.2.    Ingevolge artikel 4.23, eerste lid, van het Bgh, leggen burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk de spoorwegexploitant het ingevolge artikel 4.18 opgestelde saneringsprogramma onverwijld voor aan Onze Minister en zenden tegelijkertijd, indien van toepassing, een afschrift van dit saneringsprogramma aan de spoorwegexploitant.
Ingevolge het tweede lid, stelt Onze Minister na ontvangst van zodanig saneringsprogramma, met inachtneming van artikel 4.16 de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevel van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen vast waarop het saneringsprogramma betrekking heeft. Onze Minister doet van zijn besluit mededeling aan burgemeester en wethouders en de spoorwegexploitant.
Ingevolge het derde lid, stelt Onze Minister ten aanzien van elk van de daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, aan de gevel van de betrokken woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van de geluidsgevoelige terreinen, tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. De maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, binnen de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw tot de in artikel 4.25 bedoelde waarde.
4.3.    Uit het systeem van de wet, in het bijzonder de opbouw en bewoording van de artikelen 4.19, 4.21 en 4.23 van het Bgh, leidt de Afdeling af dat de staatssecretaris bij de vaststelling van maatregelen die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de waarde als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.23, is gebonden aan het aan hem voorgelegde saneringsprogramma. Vaststaat dat het voorgelegde saneringsprogramma als bedoeld in het eerste lid van artikel 4.23 van het Bgh geen snelheidsbeperking voor goederentreinen bevat. Dientengevolge was de staatssecretaris niet bevoegd tot het vaststellen van een snelheidsbeperking tot 60 kilometer per uur op het grondgebied van de gemeente Kapelle. Reeds hierom kan het college niet worden gevolgd in zijn standpunt. Het betoog faalt.
5.    In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
647.