ECLI:NL:RVS:2012:BY3727

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204163/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • Y.M. van Soest-Ahlers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Scoutinggebouw Arnemuiden en de gevolgen voor omwonenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Scoutinggebouw Arnemuiden" dat op 12 maart 2012 door de raad van de gemeente Middelburg is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de appellanten, bewoners van Arnemuiden, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 27 september 2012. De appellanten betogen dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, ondanks dat hun woningen op een afstand van ongeveer 46 meter van het plangebied liggen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de belangen van de appellanten rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken, waardoor zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

De appellanten stellen dat er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met het waterschap en de provincie, wat in strijd zou zijn met de Wet ruimtelijke ordening. De raad heeft echter verklaard dat er wel degelijk overleg heeft plaatsgevonden en dat het waterschap geen bezwaren heeft geuit. De Afdeling oordeelt dat er geen grond is voor vernietiging van het besluit op dit punt.

Daarnaast betogen de appellanten dat het plan in strijd is met de Wet geluidhinder, omdat er geen onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting van de nabijgelegen spoorweg op het scoutinggebouw. De Afdeling stelt vast dat het scoutinggebouw niet kan worden aangemerkt als geluidgevoelig object volgens de wetgeving, en dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van verder onderzoek naar geluidshinder.

De appellanten vrezen ook voor overlast en vandalisme door de realisatie van het scoutinggebouw. De raad heeft echter maatregelen voorgesteld om overlast te beperken en heeft aangegeven dat vandalisme kan worden aangepakt door middel van cameratoezicht. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

201204163/1/R2.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Arnemuiden, gemeente Middelburg,
en
de raad van de gemeente Middelburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Scoutinggebouw Arnemuiden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2012, waar [appellanten], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door P.J. Mondeel en W.L. Wisse, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de realisatie van een scoutinggebouw en een ravotbos ten noorden van de Steigerweg aan de oostkant van de kern Arnemuiden.
2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellanten] niet ontvankelijk is, nu zij geen belanghebbenden zijn bij het plan.
2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. De woningen van [appellanten] zijn gelegen op een afstand van ongeveer 46 meter tegenover het plangebied. Gelet op deze afstand in samenhang bezien met de ruimtelijke uitstraling van een scoutinggebouw zoals dat door het plan mogelijk wordt gemaakt is de Afdeling van oordeel dat de belangen van [appellanten] rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken, zodat zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt.
3. [appellanten] kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij betogen dat bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met het bestuur van het betrokken waterschap Scheldestromen en de diensten van de provincie Zeeland.
3.1. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), voor zover hier van belang, pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met besturen van betrokken waterschappen en met die diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan het college van gedeputeerde staten bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover hier van belang, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg is neergelegd.
3.2. Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen. Volgens pagina's 17 en 32 van de plantoelichting is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het in artikel 3.1.1 van het Bro bedoelde overleg voorgelegd aan de waterbeheerder. Ter zitting heeft de raad desgevraagd en onweersproken verklaard dat door het waterschap een wateradvies is gegeven ertoe strekkende dat het waterschap geen problemen heeft met het plan en daarmee instemt. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in zoverre geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
3.3. Ter zitting is gebleken dat vooroverleg heeft plaatsgevonden met de betrokken diensten van de provincie Zeeland in het kader van het voorontwerp van het bestemmingsplan "Arnemuiden". Het bestemmingsplan "Arnemuiden" is door de Afdeling in haar uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr.
201006907/1/R2vernietigd voor zover daarbij was vastgesteld het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen "scouting (sc)" en "erf (e)" dat zag op de gronden ten noorden van de Steigerweg. Het onderhavige plan beoogt dezelfde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken als het voormelde vernietigde plandeel. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland tijdens het maandelijkse mondeling overleg tussen de provincie Zeeland en de gemeente Middelburg te kennen gegeven af te zien van vooroverleg in de zin van artikel 3.1.1 van het Bro ten aanzien van het voorliggende plan, zo blijkt uit het ter zitting door de raad overgelegde verslag van het voormelde overleg. Artikel 3.1.1, tweede lid, van het Bro vereist niet dat deze beslissing in een besluit wordt vastgelegd. Evenmin is vereist dat het college van gedeputeerde staten alvorens af te zien van vooroverleg kennis heeft genomen van eventuele zienswijzen die tegen het ontwerpplan zijn ingediend. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.1 van het Bro. Het betoog faalt in zoverre eveneens.
4. [appellanten] betogen dat ten onrechte niet is onderzocht of aan de relevante geluidwaarden krachtens de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) kan worden voldaan. Zij stellen dat geen onderzoek is verricht naar de geluidbelasting op het beoogde te realiseren scoutinggebouw vanwege de op ongeveer 20 meter afstand daarvan gelegen spoorweg. Zij betogen dat het te realiseren scoutinggebouw en het bijbehorende terrein geluidgevoelige objecten zijn in de zin van de Wgh of daarmee gelijk moeten worden gesteld. Zij stellen dat ook anderen dan de leden van de scoutinggroep van het scoutinggebouw gebruik zullen maken en dat het scoutinggebouw mogelijk zal worden verhuurd ten behoeve van onderwijs, kinderopvang of buitenschoolse opvang.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het met het plan mogelijk gemaakte scoutinggebouw geen geluidgevoelig object als bedoeld in de Wgh is.
4.2. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder woning verstaan: een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is.
Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder andere geluidgevoelige gebouwen verstaan:
1. onderwijsgebouwen;
2. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
3. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2.
Ingevolge artikel 1 van de Wgh, voor zover hier van belang, wordt onder geluidgevoelige terreinen verstaan: terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
Ingevolge artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder worden als andere gezondheidszorggebouwen als bedoeld in artikel 1, in de definitie van andere geluidgevoelige gebouwen, onder 3, van de Wgh aangewezen:
a. verzorgingstehuizen;
b. psychiatrische inrichtingen;
c. medisch centra;
d. poliklinieken, en
e. medische kleuterdagverblijven.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit geluidhinder, voor zover hier van belang, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 1.4, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg waarlangs de zone ligt, van de gevel van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone, de waarden in acht genomen die ingevolge de artikelen 4.9, 4.13 en 4.15 gelezen in samenhang met 4.13 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor
"Maatschappelijk (M)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. scouting;
b. educatieve bijeenkomsten, welzijnswerk en openbare dienstverlening;
c. ondergeschikte horeca ten dienste van deze bestemming;
d. bij deze functies behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer.
Ingevolge lid 4.3 is verblijfsrecreatie in kampeermiddelen uitsluitend toegestaan voor nachtverblijf ten behoeve van scouting.
4.3. De Afdeling stelt vast dat het aan de orde zijnde scoutinggebouw niet is aan te merken als woning als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Evenmin kan het aan de orde zijnde scoutinggebouw worden aangemerkt als ander geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wgh gelezen in samenhang met artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder. De Afdeling neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat uit de enkele omstandigheid dat het scoutinggebouw onder meer kan worden gebruikt ten behoeve van educatieve bijeenkomsten niet volgt dat het scoutinggebouw moet worden aangemerkt als een onderwijsgebouw. Voorts voorziet artikel 4, lid 4.1, van de planregels niet in het gebruik van het scoutinggebouw als medisch kleuterdagverblijf. Nu het aan de orde zijnde scoutinggebouw niet is aan te merken als een gezondheidszorggebouw als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder, is het bijbehorende terrein gelet op artikel 1 van de Wgh niet een geluidgevoelig terrein in de zin van de Wgh.
Wat betreft het betoog van [appellanten] dat de raad aanleiding had moeten zien voor het standpunt dat het scoutinggebouw en het daarbij behorende terrein naar hun aard gelijk te stellen zijn met een geluidgevoelig object in de zin van de Wgh en het Besluit geluidhinder, overweegt de Afdeling dat de Wgh en het Besluit geluidhinder dat daarop is gebaseerd, voorzien in een uitputtende regeling ten aanzien van geluidgevoelige objecten waaraan bescherming toekomt tegen geluidhinder in de gevallen waarop de wet ziet. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat de raad het aan de orde zijnde scoutinggebouw en het bijbehorende terrein had mogen beschouwen als zijnde een geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelig terrein in de zin van de Wgh en het Besluit geluidhinder.
De raad heeft dan ook bij de vaststelling van het plan terecht geen aanleiding gezien onderzoek te verrichten naar de vraag of voor het scoutinggebouw en het bijbehorende terrein vanwege de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door de nabij gelegen spoorweg de geluidwaarden krachtens de Wgh in acht kunnen worden genomen. In zoverre faalt het betoog.
4.4. Ruimten waar gedurende een langere periode van de dag personen verblijven die een zekere bescherming tegen onaanvaardbare geluidhinder behoeven, dienen evenwel als geluidgevoelig te worden aangemerkt, zij het dat die ruimten niet dezelfde bescherming behoeven te krijgen als in het geval van een woning of een andere geluidgevoelige bestemming. In aanmerking genomen dat op vergelijkbare afstand van de spoorweg als het te realiseren scoutinggebouw reeds woningen zijn gelegen, dat tussen het te realiseren scoutinggebouw en de spoorweg een verhoogde weg is gelegen en dat [appellanten] hebben gesteld noch aannemelijk hebben gemaakt dat zich vanwege de spoorweg ter plaatse van het scoutinggebouw een onaanvaardbare geluidhinder zal voordoen, heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het verrichten van onderzoek naar de geluidbelasting vanwege de spoorweg op het beoogde te realiseren scoutinggebouw. Het betoog faalt in zoverre eveneens.
5. [appellanten] stellen dat het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap Walcheren. Zij betogen dat de in het plan voorziene ontwikkelingen in strijd zijn met het rijksbeleid voor het voornoemde Nationale landschap, zoals neergelegd in de Nota Ruimte 2006, vastgesteld op 17 januari 2006 (hierna: de Nota Ruimte) en dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de in het plan voorziene ontwikkelingen niet in strijd met dit beleid acht. [appellanten] betogen voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met provinciaal beleid, dat er naar zij stellen op is gericht verstening in het buitengebied tegen te gaan. Verder betogen [appellanten] dat het plan in strijd is met de vereisten van een goede ruimtelijke ordening, nu het plan de realisatie van een scoutinggebouw en voorts parkeervoorzieningen mogelijk maakt buiten de bebouwde kom in een waardevol gebied. Zij stellen dat geen ruimtelijke relatie bestaat tussen het te realiseren scoutinggebouw en de skatebaan en het sportterrein en evenmin tussen de bebouwde kom en het plangebied, mede gelet op de aanwezigheid van de tussengelegen spoorweg.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de Nota Ruimte en het beleid van de provincie Zeeland. Volgens de raad zijn ter plaatse van het plangebied geen kernkwaliteiten aanwezig en tasten de met het plan beoogde ontwikkelingen de landschappelijke kwaliteiten in de omgeving niet aan. Naar de raad stelt is aansluitend aan de westzijde van het plangebied een skatebaan met trapveld aanwezig. De reeds aanwezige begraafplaats en dijk aan de noordzijde, de spoordijk aan de zuidzijde en het aan de oostzijde van het scoutinggebouw voorziene ravotbos voorzien in combinatie met de lage bebouwingshoogte van het scoutinggebouw in een landschappelijk verantwoorde inbedding van de scoutingvoorziening, aldus de raad. Ook wordt naar de raad stelt de scouting hierdoor in belangrijke mate aan het zicht vanuit de omgeving onttrokken.
5.2. De Nota Ruimte, een planologische kernbeslissing als bedoeld artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) wordt ingevolge artikel 9.1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wro gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wro.
Ingevolge artikel 9.1.2, tweede en vierde lid, van de Invoeringswet Wro blijft de WRO van toepassing op een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de WRO en houdt dit plan het rechtsgevolg dat het onder de WRO had. Uit de artikelen 2a en 4a van de WRO volgt dat dit plan, behoudens indien sprake is van een daarin opgenomen concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend is voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. In de Nota Ruimte staat onder meer dat in algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt. Vervolgens staat in de Nota Ruimte dat maatvoering, schaal en ontwerp bepalend zijn voor behoud van de kwaliteiten van deze landschappen. Om die reden zijn grootschalige verstedelijkingslocaties en bedrijventerreinen, nieuwe grootschalige glastuinbouwlocaties en nieuwe grootschalige infrastructurele projecten niet toegestaan. Het begrip ´grootschalig´ moet gerelateerd worden aan de aanwezige kernkwaliteiten en aan het reeds aanwezige verstedelijkingspatroon en -volume. In de Nota Ruimte staan ten slotte als kernkwaliteiten van Walcheren kleinschalige openheid, groen karakter, reliëf door duinen, kreekruggen, kommen en vlietbergen.
In het Omgevingsplan Zeeland, dat op 30 juni 2006 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Zeeland, staat als doelstelling het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationale landschap. Volgens het Omgevingsplan vormt het faciliteren van nieuwe ontwikkelingen en daarmee het generen van nieuwe dynamiek, één van de hoofddoelstellingen van het Omgevingsplan. Tegelijkertijd geldt volgens het Omgevingsplan dat nieuwe initiatieven niet ten koste mogen gaan van de waardevolle omgeving. Daarom is in het Omgevingsplan een afwegingskader opgenomen.
5.3. Ter zitting is vastgesteld dat het plangebied is gelegen binnen het Nationaal landschap Walcheren.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan beleid van het Rijk en de provincie dat is opgenomen in structuurvisies of in andere beleidsdocumenten. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De raad stelt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden met het door [appellanten] genoemde beleid van het Rijk en de provincie en dat de realisatie van een scoutinggebouw en ravotbos daarmee niet in strijd is. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, mede gelet op de omvang daarvan en de ligging aan de rand van het Nationaal landschap Walcheren, inbreuk maken op de kernkwaliteiten daarvan. Voorts is in hoofdstuk 3 van de plantoelichting het in het Omgevingsplan opgenomen afwegingskader toegepast op de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. In deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het door [appellanten] genoemde beleid onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken. Het betoog faalt in zoverre.
5.4. In aanmerking genomen dat het plangebied is gelegen grenzend aan de kern Arnemuiden, naast een reeds bestaande weg en spoorweg, op ongeveer 40 meter afstand van een woonwijk en dat het plan beoogt te voorzien in een landschappelijke inpassing van het beoogde te realiseren scoutinggebouw, geeft hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen doorslaggevend gewicht behoefde te worden toegekend aan het behoud van de huidige situatie ter plaatse boven de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Het betoog faalt in zoverre eveneens.
6. [appellanten] betogen dat het ter plaatse van het plangebied bestaande, toegestane agrarisch gebruik ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht, nu niet aannemelijk is dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd.
6.1. [appellanten] hebben in hun beroepschrift noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat het agrarisch gebruik niet binnen de planperiode zal worden beëindigd. In aanmerking genomen dat het perceel waarbinnen het plangebied is gelegen in eigendom is van de gemeente, de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de gemeente de pachtovereenkomst met de gebruiker enige jaren geleden heeft opgezegd en nu uit het plan blijkt dat de raad de beëindiging van het agrarisch gebruik wenselijk acht met het oog op de voorgenomen realisatie van het scoutinggebouw en het ravotbos, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet aannemelijk heeft kunnen achten dat het bestaande agrarisch gebruik nog binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het betoog faalt.
7. [appellanten] betogen dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de eventuele gevolgen van het plan voor flora en fauna.
7.1. Uit paragraaf 4.3 van de plantoelichting volgt dat ten behoeve van het plan onderzoek heeft plaatsgevonden naar de eventuele gevolgen van het plan voor flora en fauna. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag. Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor flora en fauna zodanige onjuistheden bevat of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hierop niet heeft kunnen baseren. Het betoog faalt.
8. [appellanten] betogen dat ten behoeve van het plan onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de benodigde parkeerruimte voor bezoekers van het scoutinggebouw. Zij stellen dat op de verbeelding geen parkeerplaatsen zijn aangegeven en dat niet in de omgeving van het plangebied kan worden geparkeerd.
8.1. Volgens paragraaf 4.6 van de plantoelichting wordt de parkeerbehoefte van de scouting volledig op het eigen terrein opgevangen. De parkeerbehoefte voor het scoutinggebouw bedraagt volgens de plantoelichting ongeveer 15 parkeerplaatsen. Dit aantal is berekend aan de hand van de parkeernorm van de door Scouting Nederland gehanteerde zogenoemde Blokhutwijzer-richtlijnen voor scoutinggebouwen, volgens welke gemiddeld 3 (minimaal 2 en maximaal 4) parkeerplaatsen per speltak of groep nodig zijn. Voor de huidige scoutinggroep van 3 speltakken, oftewel 33 leden, zijn volgens de Blokhutwijzer-richtlijnen minimaal 6 parkeerplaatsen nodig. Uitgegaan wordt echter van een groei van de scoutinggroep naar 5 speltakken, oftewel maximaal 76 leden inclusief leidinggevenden, zodat rekening is gehouden met een parkeerbehoefte van gemiddeld 15 parkeerplaatsen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is tevens gebruik gemaakt van de parkeercijfers uit de Aanbeveling Stedelijke Verkeersvoorzieningen 2004 (hierna: de ASVV 2004) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw (CROW). Voor zowel de scouting als de andere in het scoutinggebouw toegestane functies is uitgegaan van de hoofdfunctie sociaal cultureel centrum/wijk-/verenigingsgebouw. Voor deze functies wordt een norm van 2 tot 4 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) gehanteerd. Uitgaande van een brutovloeroppervlakte van het verenigingsgebouw van ongeveer 370 m² bestaat er een parkeerbehoefte van 8 tot 15 parkeerplaatsen. Daarnaast biedt het terrein voldoende ruimte voor eventueel incidenteel benodigde extra parkeerruimte, aldus de plantoelichting.
8.2. Artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels staat toe dat ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijk" parkeervoorzieningen worden gerealiseerd ten behoeve van de aldaar toegestane functies. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in paragraaf 4.6 van de plantoelichting berekende parkeerbehoefte onjuist is. Nu op grond van de bouwverordening van de gemeente Middelburg bij de omgevingsvergunningverlening voor het bouwen moet worden getoetst of gebouwen in hun eigen parkeerbehoefte kunnen voorzien en nu binnen de bestemming "Maatschappelijk" feitelijk voldoende ruimte aanwezig is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarmee de voorziening in de parkeerbehoefte afdoende is verzekerd. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een afzonderlijke regeling in het plan van het aantal parkeerplaatsen. Of daadwerkelijk in voldoende parkeerruimte zal worden voorzien, komt eerst aan de orde bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een concreet bouwplan. Het betoog faalt.
9. [appellanten] betogen dat het scoutinggebouw onvoldoende bereikbaar is voor hulpdiensten, nu de Steigerweg te smal is en het scoutinggebouw praktisch gezien niet vanaf de Muidenweg kan worden benaderd. Naar zij stellen is hiernaar ten onrechte geen onderzoek gedaan en is voorts onzeker of de benodigde verbreding zal worden uitgevoerd.
9.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" is aan een ongeveer 7 meter brede strook tussen het plangebied en de Van Cittersweg de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, onder a, onder 1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden zonder aanduiding bestemd voor wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook (opstelstroken en busstroken daaronder niet inbegrepen).
9.2. Volgens de door de raad overgelegde brief van de brandweer aan de gemeente van 21 september 2011 moet de wegbreedte tot aan de opstelplaats bij het scoutinggebouw minimaal 3,50 meter bedragen. Hoewel de raad in de zienswijzennota heeft vermeld dat de hulpdiensten de Steigerweg ook via de kant van de Muidenweg moeten kunnen benaderen, heeft de raad zich naar aanleiding van de voormelde brief van de brandweer op het standpunt gesteld dat voldoende is dat het gedeelte van de Steigerweg tussen het plangebied en de Van Cittersweg 0,50 meter wordt verbreed.
Artikel 20, lid 20.1, onder a, onder 1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" staat toe dat het gedeelte van de Steigerweg tussen het onderhavige plangebied en de Van Cittersweg wordt verbreed. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze verbreding niet kan worden gerealiseerd. Nu voorts op grond van de bouwverordening van de gemeente Middelburg bij de omgevingsvergunningverlening voor het bouwen moet worden getoetst of een verbindingsweg aanwezig is die geschikt is voor onder meer ziekenauto's, en brandweerauto's, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarmee de bereikbaarheid van het beoogde te realiseren scoutinggebouw voor hulpdiensten afdoende is verzekerd. De raad heeft derhalve in redelijk kunnen afzien van nader onderzoek naar de bereikbaarheid van het te realiseren scoutinggebouw voor hulpdiensten. Of daadwerkelijk in een voldoende bereikbaarheid voor hulpdiensten zal worden voorzien, komt eerst aan de orde bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een concreet bouwplan. Het betoog faalt.
10. [appellanten] betogen dat door het plan een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Zij stellen dat de Steigerweg, waarlangs het plangebied wordt ontsloten, alleen bereikbaar is vanaf de zeer drukbereden Van Cittersweg, die moet worden overgestoken. Zij betogen dat volgens gemeentelijk beleid kinderen vanuit huis op een veilige manier plaatsen moeten kunnen bereiken waar zij activiteiten uitoefenen zoals een scoutingclub.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de afwikkeling en veiligheid van het verkeer in de directe omgeving zijn gewaarborgd. Naar de raad stelt is de afstand van de Van Cittersweg tot de ingang van het scoutingterrein kort en overzichtelijk en kan zo nodig worden voorzien in uitwijkvlakken voor auto's om het passeren te vergemakkelijken.
10.2. Volgens paragraaf 4.6 van de plantoelichting kent de landelijke Steigerweg een zeer extensief autogebruik. Doorgaand autoverkeer is niet toegestaan en de verkeersintensiteit is zeer gering. Voorts genereren de met het plan beoogde functies een geringe verkeersproductie. De Steigerweg vervult alleen voor langzaam verkeer een verbindende functie tussen de kern Arnemuiden en het recreatiegebied Oranjeplaat. De afstand vanaf het spoor tot de kruising met de Steigerweg is vergelijkbaar met de afstand vanaf het spoor tot de kruising met de Spoorstraat. De zichtbaarheid en herkenbaarheid van de kruising is goed. Het verkeer op de Steigerweg moet voorrang verlenen aan het verkeer op de Van Cittersweg. Verkeer dat vanaf de Steigerweg naar de Van Cittersweg wil heeft voldoende uitzicht om veilig de Van Cittersweg op te kunnen rijden, aldus de plantoelichting. Gelet hierop geeft de omstandigheid dat om het plangebied te bereiken de drukbereden Van Cittersweg moet worden overgestoken, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontsluiting van de scouting en het ravotbos langs de Steigerweg geen onveilige verkeerssituatie tot gevolg heeft. Het betoog faalt.
11. [appellanten] vrezen voor vandalisme aan het te realiseren scoutinggebouw, door de aantrekkende werking daarvan op jongeren.
11.1. Wat mogelijk vandalisme aan het scoutinggebouw betreft, heeft de raad ter zitting onweerspoken gesteld dat zo nodig in het kader van de handhaving van de openbare orde maatregelen kunnen worden getroffen, bijvoorbeeld in de vorm van cameratoezicht. Mede gelet hierop hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat vandalisme, indien dit zich zou voordoen, van zodanige aard en omvang is dat de raad om die reden niet in redelijkheid het scoutinggebouw op de wijze als in het plan voorzien mogelijk had mogen maken. Het betoog faalt.
12. [appellanten] vrezen overlast te ondervinden vanwege de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Zij betogen dat de toezegging dat in het te realiseren scoutinggebouw geen live muziek zal worden gedraaid en dat geen disco's kunnen worden gehouden niet planologisch is vastgelegd en niet handhaafbaar is. Zij vrezen voorts met name overlast te zullen ondervinden als de scouting andere scoutinggroepen uitnodigt die blijven overnachten, hetgeen naar zij stellen veelvuldig zal plaatsvinden. Zij voeren hiertoe aan dat ingevolge de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering", editie 2009 (hierna: de VNG-brochure) een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden van kampeerterreinen tot woningen.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het scoutinggebouw naast scoutingactiviteiten ook educatieve bijeenkomsten, welzijnswerk en openbare dienstverlening zijn toegestaan. Daarbij moet, naar de raad stelt, worden gedacht aan het geven van cursussen en het houden van vergaderingen. De raad stelt dat de regulering van overlast nog nader zal worden uitgewerkt in de voor het scoutinggebouw te verlenen gebruiksvergunning en dat leidinggevenden van de scouting zullen toezien op het gedrag van de scouts, zodat de verstoring van de rust van omwonenden door stemgeluid wordt voorkómen. Eventuele overlast zal op grond van de Algemene plaatselijke verordening worden gehandhaafd, aldus de raad. Ten aanzien van het nachtverblijf ten behoeve van de scouting stelt de raad zich op het standpunt dat dit op incidentele basis plaatsvindt. De raad stelt voorts dat tussen het plangebied en de woningen van [appellanten] twee openbare wegen en een spoorweg zijn gelegen.
12.2. Anders dan [appellanten] betogen, is ingevolge artikel 4, lid 4.1 en 4.3, van de planregels gebruik van het beoogde te realiseren scoutinggebouw ten behoeve van discoavonden niet toegestaan. Handhaving van deze bepaling valt buiten het kader van deze procedure.
Ter zitting is vastgesteld dat de afstand tussen de gronden waaraan de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend en de gevels van de woningen van [appellanten] ongeveer 46 meter bedraagt. Deze gronden kunnen niet als zelfstandig kampeerterrein worden gebruikt, nu ter plaatse ingevolge artikel 4, lid 4.3, van de planregels verblijfsrecreatie in kampeermiddelen uitsluitend is toegestaan voor nachtverblijf ten behoeve van scouting. Voorts liggen tussen de woningen van [appellanten] en de bestemming "Maatschappelijk" twee openbare wegen, een groenhaag en een spoorweg. In deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het plan voldoende afstand is aangehouden tussen de woningen van [appellanten] en het plandeel "Maatschappelijk" en dat nachtverblijf met kampeermiddelen ten behoeve van de scouting niet onevenredig belastend is voor omwonenden. Het betoog faalt.
13. [appellanten] betogen dat de waarde van de omliggende woningen zodanig zal dalen vanwege de in het plan voorziene ontwikkelingen, dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
13.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de omliggende woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
14. [appellanten] betogen dat in de plantoelichting geen aandacht is besteed aan de economische uitvoerbaarheid van het plan. In dit verband stellen zij dat de omvang van het beoogde te realiseren scoutinggebouw niet in verhouding staat tot de grootte van de scoutinggroep die van het scoutinggebouw gebruik zal gaan maken. Voorts betogen zij dat ten onrechte geen planschaderisico-analyse is uitgevoerd.
14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen planschaderisico-analyse is gemaakt omdat vanwege de beperkte ruimtelijke effecten van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen planschade te verwachten valt waardoor het plan onhaalbaar zou worden.
14.2. Uit paragraaf 6.2 van de plantoelichting en het verweerschrift volgt dat het plangebied in eigendom is van de gemeente en dat de raad een krediet van € 400.000,00 beschikbaar heeft gesteld voor de bouw en inrichting van de scoutingvoorziening. De raad heeft voorts onweersproken gesteld dat het scoutinggebouw mede zal kunnen worden geëxploiteerd door de opbrengsten uit de verhuur van het scoutinggebouw. [appellanten] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de eventuele aanspraken op planschade dusdanig hoog zijn dat de exploitatie hierdoor in gevaar zou kunnen komen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het maken van een planschaderisico-analyse en ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan economisch niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
15. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
343-743.