ECLI:NL:RVS:2012:BY3748

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204827/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • F.C.M.A. Michiels
  • J. Kramer
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake huisverbod door de burgemeester van Nijmegen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 november 2012 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] tot herziening van een eerdere uitspraak van 28 maart 2012. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [belanghebbende] gegrond verklaard, waarbij de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem werd vernietigd. De rechtbank had het beroep tegen de besluiten van de burgemeester van Nijmegen ongegrond verklaard, maar de Afdeling oordeelde dat de burgemeester het huisverbod terecht had opgelegd en verlengd, gezien het ernstige vermoeden van gevaar voor de veiligheid van de echtgenote en kinderen van [belanghebbende].

[verzoekster], de echtgenote van [belanghebbende], verzocht om herziening op basis van het argument dat zij geen eerlijk proces had gehad. Ze stelde dat er druk op haar was uitgeoefend om toestemming te verlenen voor het gebruik van bepaalde processtukken en dat een politieambtenaar het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) onjuist had ingevuld. De Afdeling oordeelde echter dat de feiten en omstandigheden die [verzoekster] aanvoerde niet nieuw waren en dat zij deze eerder had kunnen kennen. De Afdeling benadrukte dat herziening niet bedoeld is om een geschil opnieuw te behandelen, maar om onherroepelijke uitspraken te herzien op basis van nieuwe feiten.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek tot herziening afgewezen, omdat [verzoekster] niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd in naam der Koningin gedaan.

Uitspraak

201204827/1/A3.
Datum uitspraak: 21 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Nijmegen,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012, in zaak nr.
201100984/1/A3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 28 maart 2012, in zaak nr.
201100984/1/A3, heeft de Afdeling het hoger beroep van [belanghebbende] gegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 13 december 2010 vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen de besluiten van de burgemeester van Nijmegen van 26 november 2010 en 3 december 2010 ongegrond is verklaard. De Afdeling heeft het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek van [belanghebbende] om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 september 2012, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. E.A.M. Brugman, advocaat te Wijchen en dr. T.M. Isfahani, tolk, en [belanghebbende], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.    De uitspraak van 28 maart 2012 heeft betrekking op de oplegging en de verlenging van een huisverbod door de burgemeester van Nijmegen aan [belanghebbende]. De Afdeling heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de voorzieningenrechter heeft verzuimd om met betrekking tot twee processen-verbaal aan [belanghebbende] toestemming te vragen als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Het bij de rechtbank ingestelde beroep heeft de Afdeling vervolgens ongegrond verklaard omdat zij van oordeel is dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er een ernstig vermoeden was dat de aanwezigheid van [belanghebbende] ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn echtgenote en zijn kinderen. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat de burgemeester het opgelegde huisverbod heeft mogen verlengen.
3.    [verzoekster], de echtgenote van [belanghebbende], verzoekt om herziening van de uitspraak van 28 maart 2012. Aan dit verzoek heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Allereerst stelt zij dat zij geen eerlijk proces heeft gehad, nu ter zitting van de Afdeling op 19 september 2011 druk op haar is uitgeoefend om toestemming in de zin van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te verlenen. Daarnaast stelt zij dat een medewerker van de politie het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG), waarop de burgemeester onder meer het besluit tot oplegging van het huisverbod heeft gebaseerd, onjuist heeft ingevuld. Dit RiHG heeft zij niet eerder gezien, nu zij het dossier eerder in de procedure niet heeft ingezien. Ook is de Afdeling volgens [verzoekster] in de uitspraak ten onrechte niet ingegaan op het door haar toegestuurde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van mei 2011 en heeft de Afdeling nadere stukken die zij had ingediend ten onrechte niet geaccepteerd.
4.    Herziening is alleen mogelijk op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoekster] zodanige feiten en omstandigheden niet gesteld. In haar verzoekschrift maakt [verzoekster] onder meer melding van feiten en omstandigheden die bij de Afdeling voor de uitspraak van 28 maart 2012 bekend waren. Met de omstandigheid dat een medewerker van de politie zou hebben verklaard het RiHG onjuist te hebben ingevuld, had [verzoekster] reeds voor de uitspraak van 28 maart 2012 bekend kunnen zijn. Zoals blijkt uit de vierde alinea van overweging 3.3 van haar uitspraak heeft de rechtbank immers een oordeel gegeven over het gebruik van het RiHG, zodat [verzoekster] op de hoogte had kunnen zijn van het RiHG en dit had kunnen inzien. Voorts vermeldt zij in het verzoekschrift dat zij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling en vermeldt zij waarom zij dit vindt. Het buitengewone rechtsmiddel van herziening dient er evenwel niet toe een partij de gelegenheid te bieden om een geschil naar aanleiding van de uitspraak waarbij daarover is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen en daarmee het reeds in hoger beroep gevoerde debat te heropenen.
De omstandigheid dat [verzoekster] zich ter zitting van de Afdeling op de vraag van de voorzitter om toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, onder druk gezet heeft gevoeld deze te verlenen, kan evenmin worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
5.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Sparreboom
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012
195-591.